Vous êtes sur la page 1sur 5

Gefascineerd, maar allerminst ongedeerd doorleefde ik de masterclass 2006 van Anna Tilroe, in samenwerking met het Vlaamse

Theaterinstituut. Met zes collega’s drongen we door tot in het kloppende hart van de kunstkritiek. Daar troffen we opnieuw een bron van
hartstocht aan (…)

Kunstkritiek en erotiek,
alsof je even een tong in de oren proeft

(DG)

Weinig is zo erotisch als onze omgang met taal. Niet alleen het schrijven over, ook het kijken
naar kunst kan een erotische act zijn, een ervaring waarmee we de dood in de coulissen van
het leven houden. Desondanks zal ze later op de avond komen, noodlottig als ze kan zijn, nou
ja de dood. Gelukkig zullen wij er dan niet meer zijn. Net op dat moment begrijpen we
immers dat schrijven een vorm van omzetting of verandering inhoudt, een manier om het
contact met zijn natuurlijke omgeving in stand te houden, niet te verliezen, een manier om
zich tegelijk te verliezen in de afhankelijkheid van dit natuurlijke contact. Omdat niemand
naar een ander kan verlangen zonder te beseffen dat sterven even menselijk is als leven,
volhardden we in onze strijd tegen het onvermijdelijke met de schaarse middelen die we ter
beschikking hebben: hartstocht en de lyrische discipline van haar discipelen, de woorden.

Beleef de erotiek van kunstkritiek alvast niet als een soort onstuitbare wedloop naar het
ultieme potloodorgasme of als een verkrampte masturbatiepoging waarbij een gebalde vuist
zowel kunst als kritiek genadeloos uitperst. Internetrecensies mogen zich desgevallend niet
zonder meer als de prêt-à-porter van de wellust opwerpen, internetrecensenten niet zomaar
als het equivalent van wereldvreemde tieners die voor het scherm van hun pc de schoonheid
van een naakt afmeten aan de dichtheid van het aantal pixels. Want wat is uiteindelijk het
verschil tussen erotiek en pornografie? De eerste neemt de tijd, de tweede ontneemt de tijd
haar cruciale vitaliteit. Pornografie grijpt brutaal naast het leven, en dus ook naast de dood.
Copulatie wordt een slaapverwekkend mechanisme, niet om de soort in stand te houden, maar
om het genot in een eeuwigdurende loop uit te zuigen en uit te buiten. – Klaar en gedaan?
Laten we de rest maar gewoon vergeten door opnieuw en opnieuw en opnieuw te beginnen
(…) Erotiek daarentegen is de januskop van kunstkritiek. Vanuit een meer intieme,
genuanceerde aandacht voor het heden kan erotiek nu net meer begaan zijn met toekomst en
verleden, rebelleert het in die zin voortdurend tegen verworven zekerheden en institutionele
schrijftechnieken en reveleert het slechts dan de verschrikkelijke complexiteit van menselijke
omgang – en lichaamsvormen.

‘Tot in de mensen ben je nooit doorgedrongen. Je hebt ze ook nooit echt waargenomen en
evenmin hartgrondig liefgehad of gehaat. Je hebt ze doorgebladerd. Neem het daarom voor
lief dat ook jij door hen net zo wordt doorgebladerd en niet meer bent dan bladen, een paar
bladen’

(Henri Michaux, Hoekposten)


Een innige vertrouwensrelatie tussen kunst, kritiek en hun publiek is even noodzakelijk als en
vergelijkbaar met het erotische contact waarin de partner geduld opbrengt om de andere, met
wederzijdse instemming, te leren kennen. In de aftastende wijze waarop kunstwerk en kritiek
op elkaar en op hun publiek inspelen, betuigen ze wederzijds respect en erkenning en vullen
ze elkaar zorgvuldig aan met de meest oprechte, maar tegelijk de meest efemere strelingen
van het intellectuele lichaam. Een erotische - kritische interpellatie van het kunstwerk
vervangt zo het abrupte egoïstische narcisme van de seksuele wellust door de onzekere,
afwachtende queeste van een breekbare taalhandeling à la ‘parole parlée’ zoals verwoord
door Merleau – Ponty in zijn Le prose du monde. Laten we dus vooral even bescheiden
schrijven zoals we spreken en niet op een drafje spreken zoals er reeds geschreven werd.

Net als het kunstwerk verdienen kunstcritici ook de titel van verleid(st)ers. Onderga deze ode
niet als een Dionysische dweper die op scène halsoverkop ten onder zou gaan aan de sensuele
bestialiteit van de extase, maar als een indachtig wezen die zelf het wezenlijke van deze
artistieke schepping wil laten zegevieren, die het met woorden weloverwogen omkadert en
die het in die zin toch wil doorgeven als een toevallig ontdekt geschenk voor het menselijke
instinct en de verbeeldingskracht. Hoewel kunstcritici slechts kunnen leven in verlangen,
slaagt alleen het kunstwerk erin hen te verleiden en hen te laten leiden door dit verlangen. In
die zin zullen kunstcritici ook proberen verleidelijk in te spelen op het verlangen van de
lezers. Slechts een gegeven vluchtig moment weten ze wat de andere tijdens het erotische
contact raakt. Wanneer ze de verleidingskracht van het kunstwerk kunnen bevestigen,
belichten ze niet alleen de perplexe luciditeit van deze spontane, wederzijdse attractie, maar
leggen ze ook misprijzen en onbegrip van onder het vel bloot om zeker niet alleen uit hun vel
te springen met ongenuanceerde loftuitingen. Kunstcritici kunnen dan als alerte verleiders
slechts volwassen worden door zich op naïef kinderlijke wijze zelf te laten verleiden door hun
opflakkerende verbeelding. Men denkt mij dan als een verleider die zich laat verleiden te
verleiden. Kunstcritici geven zich in die zin als het ware over aan de verleiding die de
kunstenaar vanuit zijn kunstwerk laat spreken. Maar een zekere terughoudendheid tijdens het
erotische spel van geven en nemen vergt een bedachtzame berekendheid om de onvatbare
vaardigheid van het verleiden toch te begrijpen en inzichtelijk te maken.

Dankzij de esthetiek van de erotiek garanderen kunstcritici dat kunstwerk en publiek elkaar
weer leren kennen zoals ze zelf én meer dan enkel zichzelf zijn en heeft het niet enkel nog
iets te maken met een razende, onbewuste seksdrift zich willekeurig voort te willen planten.
Vanuit een spitsvondige erkenning van het verschil in beleving gaat kunstkritiek passioneel
op in het organische geheel dat het erotisch contact kortstondig bezweert. De esthetiek van
erotiek erkent niet zozeer het blinde, of toch verblindende genot van het driftmatige
schrijven, zoals de sjamaan dit rondom de navelstreek situeert, en de emotionele egotripperij
van hotspotters, dan wel de hoopvolle vooruitblik op een doortastende en hopeloos
raadselachtige hartstochtelijkheid. Net deze hartstocht zal de creatieve overlevering en
overleving van kunst én kritiek, van kunstenaar én critici tegen verval bestendigen, zolang we
maar de beeldsprong van kunstwerk naar woorden in erotische zin respecteren.

‘ – Sterf,
Als jij zou willen zijn met datgene wat jij zoekt!’

(Allen Ginsberg)
Wie de eerste maal inademt, is geïnspireerd. Wie de laatste adem uitblaast, leed hevig onder
de overlevingsdrang. Wie blijft inademen, overleeft. Wie uitgeademd is, overleed reeds. Maar
het menselijke bestaan is zowel inspiratie als expiratie, zowel inademen als uitademen, zowel
leven als dood. Het leven maakt de dood eigenlijk even zinloos als de dood het leven. Hoe
zinvol kunnen leven en dood nog zijn als hun zinloosheid vanuit het ene deel van de
tegenstelling steeds beklemtoond wordt. De esthetiek van erotiek doet ons echter beseffen dat
we er ons niet mee kunnen en willen verzoenen dat we verdwijnen. Een vertaling van het
doodsbesef laat de kern van elk begrip ronduit kantelen. Niet dat elke droom omgekeerd een
moord wordt, er ontstaat enkel een lege plek, een blinde vlek die een onoplosbare spanning
tussen het ene en het andere garandeert. In de omschrijving van deze verwarring zetten
kunstcritici zichzelf niet buitenspel. Ze moeten vooral leren zichzelf op het spel te zetten.
In Ecce Homo zet Nietzsche het begrip Amor Fati letterlijk in als de liefde voor het noodlot.
Dankzij deze liefde voor het onafwendbaar noodlottige begreep de Griekse tijdgenoot de kern
van de klassieke tragedie als een spiegel, niet één van waaruit hij werd aangekeken, maar één
waarin hij zelf keek. De tragedie toonde hem niet wie hij was of werd geacht te zijn, maar
leerde hem zichzelf én zelfs meer dan enkel zichzelf in deze spiegel zien. Overgave. In de
rituele vernietiging op scène verliest de Griekse tijdgenoot zichzelf te leren delen in
gemeenschap. Redding. De klassieke interpretatie van de Aristotelische nabootsingtheorie
wordt door Nietzsche in twijfel getrokken. Niet dat de werkelijkheid door het kunstwerk
gerepresenteerd werd, maar omgekeerd, dat de werkelijkheid zichzelf spiegelt aan de kunst.

Zelfs als ze er aan ten onder zouden gaan, hoe kunnen kunstcritici iets schrijven over iets
waar ze geen passie voor koesteren? Tijdens zijn interview met ons in de KVS spelde ik Yves
Desmed, hoofdredacteur bij De Morgen, de volgende vraag ‘wat verstaat u onder goede
kunstkritiek’ op de mouw. ‘Goede kunstcritici’, zo greep hij met zijn blik van onder de
indrukwekkende wenkbrauwen in het rond, ‘moeten me het gevoel geven dat ik met een
buitenstaander te maken heb’. Het enige wat van hen verwacht wordt, is de culturele
omnivoor zijn dagelijkse portie hapklare en ontzielde brok serveren. – Stop hen dan liever
een natte papierprop in de mond. Hoe kunnen kunstcritici slechts buitenstaanders zijn?
Niemand kan zich trouwens een buitenstaander wanen en toch aanwezig zijn in de
schouwburg of in het museum. Dat lukt zelfs niet de meest vereenzaamde ziel. De erotische
beleving van een kunstwerk zou in dat geval als het ware smeken om een hartstochtelijke
overgave. Buitenstaander, je meent het niet. Is dat niet gewoon een sardonische verbastering
van buitenlander? De vreemdeling lijkt dan diegene die paradoxaal genoeg net iets meer lijkt
af te weten van wat zich afspeelt in eigen land. Vreemd hoe ze worden aangespoord zich te
vervreemden van zichzelf. Vooreerst zouden kunstcritici dus moeten beseffen waar hun
passie naar uitgaat, om vervolgens gewoonweg te veinzen alsof het hun passie toch niet is.
Het enige wat kunstcritici dan weten is dat ze eigenlijk niet kunnen weten wat ze weten. In
dat geval nog liever de gifbeker, zou ik zo historisch mogelijk mishandelen. Hoe drukken
kunstcritici de teder gulpende fluistertonen dan uit waarmee de tong in het oor geproefd
wordt? Kunstcritici dulden geen uitspraken die de status van ethische imperatieven heiligen.
Proef de tong in het oor werkt niet zonder enige verbeeldingskracht. Alsof je de tong in het
oor proeft raakt misschien wel een gevoelige snaar. Verbeelding heeft zowel een ieder als
iedereen, zolang het verlangen maar met een geschikte muzikale dissonant aangewakkerd
wordt.
Verleiding, veinzerij en begoocheling mogen we in de eerste plaats niet logenstraffen, maar
wel aanprijzen. Hoewel kunst en kritiek elkaar sinds jaar en dag stiefmoederlijk behandelen,
biedt de esthetiek van erotiek een lichte grijns die hun smalende glimlach al gauw ombuigt in
een duikellach. Het kunstwerk voorziet de kritiek, waarop de kunstkritiek het werk kan
wortelen in het bestaan zelf. Kunstkritiek verduidelijkt het voorstel geformuleerd door het
kunstwerk. In deze zin kan het kunstwerk niet alleen weerspiegeling zijn van de
werkelijkheid, maar spiegelt de werkelijkheid zich ook aan het kunstwerk. Kunstcritici
herinneren ons dat het geslaagde kunstwerk een werkelijkheid is die toegevoegd wordt aan de
gemeenschappelijke wijze waarop we in eerste instantie met leven en dood kunnen omgaan.
Complexiteit mag geen criterium zijn om te stellen dat het kunstwerk, net zoals de critici als
buitenstaanders, slechts een autonoom en introvert bestaan leiden. Een kunstwerk is zelf nooit
uitsluitend moeilijk. Het spreekt voor zich. Het zijn de mensen die hun verbeelding steeds
minder willen of kunnen gebruiken. Alles wordt makkelijker verteerbaar, smakelijker te
verwerken. Efficiëntie en doeltreffend zijn de onfortuinlijk geijkte stijlwoorden die de
culturele omnivoor tegenwoordig meer dan ooit lust.

‘Ik houd ervan te geloven dat ik dingen zie, die niemand zag in wat iedereen ziet… (…) Want
elke onwerkelijke waarde vloeit hieruit voort: dat iemand niet alles ziet’

(Valéry, Uit de Cahiers, p 220 - 221)

Als iemand kunstwetenschappen gestudeerd heeft, zal die de vraag ‘wat is kunst?’ alvast niet
ontglipt zijn. Uiteraard ontkent de volksmond zoiets als zinloze vragen. Kunst bestaat echter
slechts als een begrip. Enkel kunstenaars, kunstwerken en kunstliefhebbers annex kenners
scharen zich rond de conceptuele veronderstelling wat kunst is. Deze relaties vormen een
variabel netwerk die niet louter kletscolleges veronderstellen, maar zachte kreten die geslaakt
worden en uitnodigen tot een tedere orgie waarin de erotische intuïtie bijdraagt tot de zorg
voor thematische selectie en intellectuele nuancering.

Kunstcritici leren hun publiek tijdens het waarnemingsproces niet alleen passief meekijken,
maar gunnen hen ook de mogelijkheid de blik scherper stellen. Hierbij schetsen kunstcritici
hun publiek de onvoltooide wijze waarop het waarnemen het ganse lichaam bij het proces
betrekt. Verzacht hun volharding desnoods door een synesthetische activeren van het eigen
waarnemen. Tijdens het waarnemingsproces nemen we inderdaad als het ware samen waar.
Zoals tijdens het verslag van een orgie leren we de deelnemer met beschrijvingen de
anonieme overgave van het ganse lichaam te beleven. In de beschrijving van het kunstwerk
als erotische beleving, kan de beschrijving deze beleving niet enkel concreet benaderen, maar
ook met de hartstochtelijke poëtica van woorden het vruchtvlees ervan bekleden. De
verstrengeling van een fysieke en mentale beleving wordt in en door een kunstwerk niet
alleen aangeboden ter contemplatie, maar ritmeert bovendien impulsen die het lichaam met
een onuitsprekelijke taal aanspreken. Uit respect voor de geïntegreerde werking van een
artistieke creatie kan deze zinnenprikkelende verstrengeling het uitgangspunt worden voor de
beschrijving van een kunstwerk. In deze beschrijvingen denken de gevoelens van de lezer en
zijn lichaam als geen ander.
Met de esthetische beschouwing van erotiek kunnen de dissonanten van existentiële
spanningen in de kunstkritiek hartverscheurend opgedreven worden. Kunstcritici vernietigen
het zelfbesef, om vervolgens dit verlies bewust te enten op de winst die ontstaat uit een
zintuiglijke overgave aan het kunstwerk. Ze ondergaan om niet te vergaan, om zeker niet aan
de zinloosheid van het bestaan ten onder te gaan. Voorlopig is niet het verleden aan de orde
in het heden maar een verzoening met de onontgonnen mogelijkheden van de toekomst.

Vous aimerez peut-être aussi