Vous êtes sur la page 1sur 10

Een maat en vele gewichten. Repliek op de Proefvlucht van Buekens.

1. Inleiding

Discussie

RobRecht VandeRbeeken en GeRtRudis Van de VijVeR

Strijdvaardigheid is misschien wel het meest adequate woord om de stijl en de sfeer van Buekens Jacques Lacan: Proefvlucht in het Luchtledige te karakteriseren.1 Als een echte moraalridder, ogenschijnlijk moedig, trekt Filip Buekens in dit boek ten strijde tegen alles wat voor onkies kan of moet doorgaan in het denken, tegen allerlei soorten logische denkfouten, tegen provocatie, conceptuele vaagheid en territoriumoverschrijding. Dit alles meent hij te bespeuren in de psychoanalytische theorie van Lacan, of beter, ziet hij aan het werk bij de zogenaamde Lacanianen. Strijdvaardigheid mobiliseert. Dit blijkt allereerst uit het werk zelf. Filip Buekens lijkt wel in de ban van de Lacaniaanse psychoanalyse, biedt heftig weerwerk tegen een Jacques Lacan die als het ware bij hem in de achtertuin zit. Het lijkt alsof Lacan voor Buekens een fobisch object is dat hem fobische reacties ontlokt, en tegelijk een fetisj waarzonder niet meer geleefd of gedacht kan worden.2 Ook uit de reacties op het werk blijkt strijdvaardigheid: men is er voor of er tegen, gelijk of ongelijk, tegen de charlatan of met het genie mee. Daartussen lijkt weinig water te bevaren. Het is niet eenvoudig om die valkuil van zwart of wit, pro of contra, te ontwijken. Het werk ademt immers strijd, oppositie, radicaliteit en dichotomie uit, en als zodanig roept het ook op tot antwoord, in de vorm van een tegen-strijd, een vernieuwde oppositie, een verweer. Misschien is het voor sommige filosofen weggelegd om aldus over de taak van de filosofie te denken. Misschien is filosofie dan inderdaad een kwestie van gelijk of ongelijk, en eens de criteria duidelijk en wel gedentificeerd, is ze beslist een kwestie van mobilisering van troepen, instrumentarium en mondige voorraad, om zo het territorium zo adequaat mogelijk in te nemen en te bezetten. Het boek van Filip Buekens is een schoolvoorbeeld van dit soort filosofie. Maar is het wel zo vanzelfsprekend om de taak van de filosofie binnen de perken van het grote gelijk te houden? Heeft filosofie in eerste instantie met gelijk of ongelijk te maken, met refutatie, strijd, competitie, verliezen en overwinnen? Of is het mogelijk om deze taak vanuit een andere hoek, schuins bekeken, te doen verschijnen met een heel andere potentialiteit? Met andere
1 2 Dit boek verscheen, na verschillende bewerkingen die aan het Vlaamse en Nederlandse publiek ter discussie werden voorgelegd, in definitieve vorm: Buekens, F (2006). Jacques . Lacan: Proefvlucht in het Luchtledige. Acco: Leuven. Met dank aan Johan Vandycke om de bedenking rond fetisjisme en fobie vanuit Zizekiaanse hoek inspirerend te betrekken op het werk van Buekens.

Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, jrg. 99, nr 3, 2007, pag. 211-220

211

woorden: is het vanuit filosofisch oogpunt belangrijk te strijden, of is het belangrijk te weten te komen in naam waarvan kan of moet gestreden worden? In voorliggend werk is van die laatste vraag in elk geval niets te bespeuren, in de mate dat de eigen methodologie met een quasi-evidente integriteit en wetenschappelijke autoriteit haar toegedicht, niet alleen het gehele in naam van incorporeert, maar tevens die vraag zlf overbodig en futiel maakt. Met de eigen methodologie, naast de wetenschappen, als vermeende, voldoende en betrouwbare producent van objectieve waarheden is er immers niet langer een naam waarin te spreken valt: de eigen methodologie is ofwel geen naam, of een naam die alles, en dus niets is. Wij gaan er daarentegen vanuit dat de vraag van het in naam waarvan een centrale en cruciale filosofische vraag is, die ten aanzien van alle denken, van alle strijd, altijd opnieuw dient te worden gesteld. Het is precies di vraag die de kern van de filosofische dmarche, van de filosofische traditie uitmaakt. Als we het op ons nemen om iets te zeggen over het boek van Buekens, dan is het allereerst onze bedoeling om uit de oppositionele dynamiek te blijven die het boek kenmerkt en waartoe het oproept. Ons betoog wil dus een verdediging noch een afbraak van de psychoanalyse zijn. In de oppositie gevangen blijven is, ons inziens, al te gemakkelijk. Enerzijds omdat de strijdpunten zoals ze door Buekens worden behandeld origineel noch diepgaand zijn, en als zodanig verweer noch verdediging behoeven. Wie betwist bijvoorbeeld dat Lacan provocerend denkt, of dat hij een surrealistisch denker is? Wie zal ontkennen dat er versplintering is van denkwijzen en -scholen aan psychoanalytische zijde, dat er ook amateurisme en obscurantisme is? Anderzijds echter dreigt de oppositie zelf buiten schot te blijven, terwijl precies de zinvolheid en de mogelijkheid ervan ondervraagd dient te worden. Zolang men zich onkritisch in de oppositie bevindt en van daaruit ageert, kan de kwestie van het in naam waarvan niet op de agenda komen te staan. We stellen derhalve voor te proberen precies die oppositionele gevangenheid in kaart te brengen, iets van de inzet, de implicaties en de articulaties ervan te tonen.3 Deze tekst is daarom een uitnodiging, een verleiding zelfs, om niet langer terug te wijken voor de vraag van het in naam waarvan, maar wil er integendeel op in te gaan, ook en zelfs vooral als de beweging van terugwending voert tot een afgrondelijke figuur in de achtertuin. We tonen hoe het gebrek aan ondervraging van het eigen perspectief, het gebrek aan ondervraagbaarheid zelfs, d.w.z. de onmogelijkheid of de weigering om het eigen perspectief ls perspectief te zien, de auteur blind maakt voor het feit dat wat hij de tegenpartij verwijt, ook op het eigen denken van toepassing is. We houden met andere woorden de kritiek van Buekens tegen de achter3 Dit gebeurt, en kan alleen maar gebeuren, vanuit een ander perspectief, dat als doel heeft een toegang te creren, een opening van waaruit die oppositie op een bepaalde manier wordt gedacht. Vanzelfsprekend vraagt ook dit perspectief een behandeling van de vraag van het in naam waarvan. Laat het voorlopig volstaan te stellen dat het meer en anders wil zijn dan een impliciet uitgangspunt van waaruit opname en verwerping stilzwijgend worden gedicteerd. Een perspectief expliciet als perspectief zien, bijvoorbeeld als transcendentaal perspectief (o.a. E. Husserl) of immanent perspectief (o.a. G. Deleuze), opent de mogelijkheid van de vraag van het in naam waarvan. Voor een bespreking van een transcendentaal perspectief, zie bijv. Van de Vijver et. al. (2005) of Kolen & Van de Vijver (2007).

212

grond van zijn eigen deontologie. Meerdere punten kunnen worden aangestipt waaruit blijkt dat Buekens zelf zondigt tegen de zogenaamde deugdelijkheid van het denken die hij voorstaat. We beperken ons dus tot een kritiek op het werk van Buekens die we articuleren op basis van zeven zonden. Beslist zou het nuttig zijn om meer in het algemeen te argumenteren dat de ingesteldheid die hier kritisch wordt bekeken, ook in grote mate deze is van de analytische filosoof. De spiegeling van de analytische filosofie aan de wetenschappen, de vrij extreme turn to methodology, de myopie en metafysische drooglegging die daarvan het gevolg zijn, zijn stuk voor stuk de moeite van een filosofische studie waard. Dit valt echter niet binnen de opzet van dit artikel. We tonen hier slechts de les die uit het werk van Buekens kan getrokken worden, met name hoe het denkkader van een analytische filosoof kan kantelen in zijn eigen exces. De nostalgische verzuchting van het eerste uur waarin gedacht werd dat het beter was het zwijgen te bewaren dixit Wittgenstein keert terug in de getormenteerde, excessieve, gedaante van een bevel tot zwijgen, tot het opleggen van het zwijgen aan anderen, tot verzwijgen. 2. Methodologisch amateurisme We beweren niet dat de deugdenethiek waar Buekens van uitgaat per se verdacht of overbodig is. Tot op zekere hoogte komen de denkgewoonten die hij voorstelt zo evident en triviaal over dat een betwisting ervan wel onzinnig lijkt. Wie zou durven beweren dat filosofisch denken onbezonnen, onbescheiden, laf, kwaadwillig, bovenmaats en onprecies moet zijn? En toch acht Buekens het nodig om te pleiten voor deugden als bezonnenheid, bescheidenheid, moed, welwillendheid, matigheid en accuraatheid (Cf. pp. 254-262), voor logische correctheid en coherentie in het filosofisch denken. Het is duidelijk dat hij vreest dat die maatstaven verloren dreigen te gaan door toedoen van denkers zoals Lacan. Zijn pleidooi is duidelijk een defensief pleidooi. Het is een gevecht, zo lijkt het, van iemand die blijkbaar nooit echt de polis is uitgeweest en plots het Noorden verliest in de ontmoeting met hen die meerdere, of andere, continenten hebben bezocht. Weliswaar trok Socrates ooit ten strijde tegen de sofisten, Protagoras in het bijzonder. Al met al stond hij aan het begin van wat een heuse filosofische traditie zou worden en leverde hij een gevecht om die traditie te maken. Dat Buekens zich aldus verweert, in naam van principes die niet of toch ruimschoots onvoldoende in hun betekenis worden ondervraagd, is dat niet droevig in het licht van de eeuwen filosofische traditie die we sinds Socrates hebben meegemaakt? In plaats van een voorbeeldfunctie te vervullen, met ruimte voor verfrissende en potentieel vernieuwende afwijkingen, worden deze principes en normen bij Buekens een doel op zich, zelfs een basis voor uitsluiting en veroordeling, alsof al wie zich niet vanzelf bekent tot deze principes verdoemd zou moeten zijn. Zo wordt voorbijgegaan aan de complexiteit van wat, in alle openheid, filosofische praktijk kan heten. Bovendien is de kans groot dat daardoor de eigen betrokkenheid met de norm of met de maat, d.w.z. de wijze waarop het eigen denken zich ontwikkelde in verhouding tot de norm, volledig uit het zicht verdwijnt. Scherper gesteld, het is zeer de vraag of dergelijke uitsluitingsprocedures niet precies dienen om deze verhoudingsvraag, die in wezen een oorsprongs213

vraag is, te verhullen: een uitsluiting van het on-maatse om niet te moeten zien waar in het eigen denken de maat gebonden ligt. In het licht hiervan is het niet verwonderlijk dat Buekens zich blijkbaar van geen kwaad bewust is, ook wanneer duidelijk gemaakt wordt dat hij zelf niet aan de norm voldoet en dus zondigt in het zogenaamd deugdelijk denken. Argumenten ad hominem Eerste zonde Buekens herhaalt meermaals dat men zich dient te onthouden van ad hominem argumenten. Het boek is op dit punt, in vergelijking met eerdere manuscripten, ook stevig herwerkt. Toch kan het de lezer niet ontgaan dat het een toon van afkeer en ressentiment bevat ten opzichte van Lacan en vooral ten opzichte van de cultus die zich rond Lacan heeft gevormd. Het is geen neutrale analyse maar een requisitoir waarin de spot wordt gedreven met de nihilistische postmodernen. Op verschillende plaatsen vinden we bovendien nog persoonlijke aanmerkingen. Zo krijgen we in de excursie naar Parijs (p. 141 e.v.) een aaneenschakeling van sarcastische omschrijvingen met als enig doel de persoon achter de theorie en uiteindelijk de theorie zelf in diskrediet te brengen. (Dat deze strategie geen zin heeft, kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat een verwijzing naar de alchemistische escapades van Newton geen impact heeft op de geldigheid van zijn fysica.) De tekening van een opgeblazen olifantje op het kaft van zijn boek is wellicht ook niet als een autoreferentie of logo bedoeld. Incongruenties Tweede zonde Het is van belang duidelijke en eenduidige stellingen te formuleren. Buekens voert niettemin regelmatig een opvallende recuperatiebeweging uit, louter en alleen om de lezer aan zijn kant te krijgen. Twee voorbeelden van incongruentie. Ten eerste benadrukt hij dat ook hij beeldspraak verhelderend en dus waardevol vindt (p. 15). Dit is duidelijk een schijnbeweging omdat elke subversieve en associatieve kracht van beeldspraak uiteindelijk als lezersbedrog wordt afgedaan. Er is geen plaats voor een beschouwelijk taalspel tenzij als cosmetica. Buekens pleit onverminderd voor een strikte opdeling tussen wetenschap en literatuur (p. 17). Zijn demarcatiecriterium is zo streng dat we ons kunnen afvragen welke de ruimte nog kan zijn voor filosofische reflectie. Is het wetenschap? En zo niet, is het, als pseudo-wetenschap, sowieso literatuur? Buekens wil, ondanks deze rigide positie, niet als positivist versleten worden. Positivisme betekent volgens hem immers alleen reductionisme tot natuurwetenschappen. Daarmee etaleert hij hoe handig conceptuele analyse kan zijn: de bezwarende aspecten die op ons van toepassing zijn, nemen we niet mee op in onze definitie en zo zijn we ineens van het probleem af. Ten tweede, Buekens vraagt zich niet af waarom Lacan zo een origineel denker is als vaak wordt beweerd (p. 19). Dit weerhoudt hem er echter niet van om op de voorafgaande pagina de volgende verontwaardiging mee te geven: Met name in de sfeer van de Cultural Studies blijven sommigen ervan overtuigd dat hier diepe en bruikbare inzichten aan het licht komen. Dit brengt ons tot een ander algemeen voorbeeld van incongruentie van de Proefvlucht. Buekens benadrukt enerzijds dat hij alleen misbruiken in de methodologie wil aankaarten. Anderzijds laat hij voortdurend doorschemeren
214

dat hij meent te kunnen concluderen op basis van een inhoudelijke evaluatie dat Lacan een charlatan is. Als echter blijkt dat er ernstige methodologische problemen zijn, dan kunnen we enkel besluiten dat de respectieve theoretische oordelen niet onderbouwd zijn (Buekens spreekt liever van decreten dan van axiomas). Dat betekent daarom niet dat deze oordelen vals zijn. Daarvoor hebben we een weerlegging nodig. Soms stapt Buekens evenwel over van een methodologische opmerking naar een common sense analyse waaruit moet blijken dat een bepaald theoretisch oordeel onwaarschijnlijk of zelfs onaanvaardbaar is. Los van het feit dat deze gemengde aanpak verwarring sticht, is het zo dat tegenargumentaties eveneens betwistbaar zijn en dat ze zelden een sluitende overtuigingskracht bieden. Dat geldt zeker voor de geformuleerde bedenkingen bij axiomas als een droom is een rebus of het onbewuste is gestructureerd als een taal. Beginnen we met het eerste. Volgens Buekens is een droom geen rebus omdat we niet met zekerheid kunnen zeggen dat de droominhoud een boodschap brengt en dus intentioneel is. Daarmee formuleert hij zijn scepsis op de aanname van Freud maar geeft geen tegenargument. In dezelfde lijn lezen we dat een verspreking niet noodzakelijk intentioneel is (het kan ook louter toeval zijn, zoals een val van de fiets). Hier overbevraagt Buekens de psychoanalyse want er wordt nergens beweerd dat elke verspreking intentioneel is. Een sigaar is soms ook alleen maar een sigaar dixit Freud. In beide gevallen echter ondervraagt Buekens niet de definitie van intentionaliteit vanwaar hij uitgaat, iets wat, in het kader van onbewuste intentionaliteit, toch beter was geweest omdat het enig begrip van het psychisch apparaat had kunnen opleveren. Buekens stelt bovendien ten onrechte dat de bewijslast bij de psychoanalytici ligt. Als hij wil aantonen dat een verspreking niet (nooit) intentioneel is, dan kan hij beginnen met een weerlegging van enkele paradigmatische voorbeelden. Dat doet hij niet. Bovendien is het opmerkelijk dat Buekens tot de slotsom komt dat Lacan zijn theorie volstrekt onbeargumenteerd (p. 244) is. Er wordt dus nergens, in het hele oeuvre van Lacan, een gepast argument gegeven? Psychoanalytische verklaringen zijn, zelfs al hangen ze in het luchtledige, toch net berucht om hun interne consistentie? Deonto-theologie Derde zonde Buekens kiest voor een popcornstrategie wat zijn kritiek betreft: hij verzamelt zoveel mogelijk kritieken, zowel van diegene die tegen de psychoanalyse zijn gekant als van psychoanalytici zelf. Wat deze laatste betreft stelt er zich een deontologisch probleem. Als vorsers binnen een bepaalde discipline zelf pijnpunten opmerken die om verder onderzoek vragen dan kan men die bezwaarlijk gebruiken als argumenten tegen de wetenschappelijkheid van deze discipline. Analytische filosofen signaleren bijvoorbeeld op dezelfde manier zogenaamde red herrings, d.w.z. factoren die de indruk wekken het juiste spoor aan te duiden, doch in wezen het spoor vertroebelen. Het heeft weinig zin om op basis hiervan de analytische filosofie in het algemeen te bekritiseren of bedrog te verwijten om de eenvoudige reden dat de analytische filosofen deze punten zelf al aankaarten. Overigens is het ook vreemd dat Buekens met zoveel plezier naar zogenaamde spijtoptanten verwijst. Er zijn veel onderzoekers die van studieonderwerp
215

veranderen en daar kunnen zeer uiteenlopende redenen voor zijn. Een dergelijke overstap, bijvoorbeeld vanwege carriremogelijkheden, kan met de nodige kritiek gepaard gaan om zo vooral zichzelf te verantwoorden (Buekens verwijst hier naar Dylan Evans en M.B. Jakobson). Als men in dergelijke koersveranderingen een algemeen argument meent te vinden dat de legitimiteit van een theorie op de helling zet, dan getuigt dit toch niet van veel nuance. Simplificaties Vierde zonde De Proefvlucht bevat meerdere verblindende simplificaties. Dit zijn polemische trucs waarbij men een complex onderwerp in eerste instantie eenvoudig tracht te omschrijven. Na enkele interpretatiebewegingen verschuift de problematiek en wordt de discussie uit de context gerukt of wordt de ware toedracht van het onderwerp uit het oog verloren. Daarbij worden verschillende uitputtingstrategien gehanteerd: teveel informatie geven, te weinig (relevante) informatie of te abstracte informatie. De lezer heeft uiteindelijk weinig verweer tegen het negatieve besluit om de eenvoudige reden dat er vanaf het begin n en ander is fout gegaan. Deze verblindende simplificaties steken meestal de kop op als Buekens zijn zogenaamde conceptuele grammatica aanvangt. Met een verheldering als excuus wordt er geweld gepleegd op het aanvankelijke verhaal, geweld dat zowel semantisch, als methodologisch, als metafysisch kan zijn. Als voorbeeld nemen we de analyse in termen van 1-luisteren en 2-luisteren (pp. 176-189). Buekens wil hiermee het onderscheid duidelijk stellen tussen luisteren naar de manifeste semantische inhoud van communicatie en luisteren naar het geheel van indirecte en ongecontroleerde fenomenen die zich tijdens communicatie kunnen voordoen (versprekingen, tics, aarzelingen, herhalingen, etc.). Vervolgens wil hij een kritiek in stelling brengen tegen Lacans beschouwingen over extimiteit, of de ander in mij die mij vreemd is. Buekens heeft thans samen met zijn initile opdeling impliciet het onderscheid intentioneel/niet-intentioneel ingevoegd. Zo kan hij terugvallen op het inzicht dat er toch maar n subject is dat zowel intentioneel als niet-intentioneel gedrag kan stellen. Door op dit laatste onderscheid te insisteren, wordt de hele discussie echter lompweg platgelegd. Eerder dan dat we op het einde van de rit Lacan enigszins begrijpen en weten wat er fout zou kunnen zijn met zijn opvatting, eindigen we met elkaar vooral totaal niet te begrijpen. Niet Lacan maar Buekens is hier de mysticus. Buekens volhardt andermaal in een common sense opvatting, dit maal van het subject, waardoor de lezer voor de keuze wordt gesteld: ofwel berust Lacans visie op een illusie, ofwel is Buekens subjectopvatting te verwerpen. Voor het laatste zijn bovendien goede redenen aan te geven, iets wat tegenwoordig zelfs binnen de analytische filosofie wordt erkend. Neem bijvoorbeeld het idee dat intentionaliteit uitsluitend een rationeel en bewust proces is. Searle (2001) merkt bijvoorbeeld op dat zowel bewuste als onbewuste processen intentioneel kunnen zijn. Daarmee wordt zonder omwegen opnieuw de vraag gesteld naar de rol van het onbewuste, als een instantie met een bepaalde intentionele sturing die de bewuste processen doorkruist. Buekens kan hier dan wel op repliceren dat hij geen onbewuste heeft, maar dit kan moeilijk als een ernstig antwoord worden beschouwd. Uit de subjectopvatting die hij op deze paginas voorstaat,
216

blijkt slechts een arme en verschraalde visie op het menselijk subject, waarin het onbewuste kost wat kost moet worden geweerd. Om niet met het onbewuste van de psychoanalyse geconfronteerd te moeten worden, zo lijkt het, zal elders uiteindelijk toch erkend worden dat er wel zoiets bestaat als het onbewuste, maar dan in de naeve betekenis die het soms in de cognitiewetenschappen meekrijgt: als neutrale, neurofysiologische verwerkingsprocessen die niets te maken hebben met het verlangen en het persoonlijk verleden. Filosofie van de zondige geest? Vijfde zonde Herhaaldelijk verwijst Buekens naar de analytische taalfilosofie of de philosophy of mind. Het valt erg op dat zijn houding hier heel wat minder kritisch is. Het denken van D. Davidson, D. Dennet, J. Perry en J. Searle is bijvoorbeeld voortdurend op de zijlijn aanwezig en wordt steevast voor waar aangenomen. Voor een deontologico-filosoof is dat gek omdat deze, als analytisch filosoof, weet dat er intensieve discussies over de vermelde themas worden gevoerd. In tegenstelling tot wat de leek zou verwachten, kennen deze discussies een sterk verloop in standpunten en zijn ze meer dan zelden onderhevig aan methodologische chaos en opportunisme.4 Buekens hanteert dus niet alleen verschillende maten en gewichten, hij neemt ook een ideologische positie in en tracht die te verdedigen. Hij mikt daarmee op de sympathie van analytische filosofen en wetenschapsfilosofen. Wat niet zo moeilijk kan zijn omdat die soms de gedragscode hebben om zich buitengewoon te verbazen over de verdorvenheid van hun collegas continentale filosofen, zelfs zonder eigen kennis van zaken. Als voorbeeld verwijzen we naar de bespreking van Lacans formules van seksuatie. Buekens laat zich hier inspireren door de kritiek van Russell op Frege om daarmee Lacans logische incompetentie aan te tonen.5 De zogenaamde Russell paradox was voor Russell (of voor Buekens) thans geen reden om Frege als een idioot te verslijten vanwege een inconsistentie in zijn denken. Buekens wijst er evenwel terecht op dat sommige orthodoxe lacanianen dit logisch probleem willen verdoezelen en dat zij daardoor een degelijk theoretisch onderzoek in hun eigen domein verhinderen. Het blijft echter de vraag of Buekens grondig onderzoek in de psychoanalyse een kans wil geven, en of hij
4 Met deze bedenking willen we niet zozeer verwijzen naar verschillende discussies waar opponenten elkaars methodologische tekortkomingen aanstippen of naar reflecties over de beperkingen van conceptuele analyse zoals die in verschillende zogenaamde metafilosofische introducties aan bod komen, maar wel naar het feit dat men in de analytisch-metafysische discussies over bijv. causaliteit, disposities, universalia of actietheorie verschillende, dikwijls onverzoenbare criteria hanteert (bijv. robustness, transparancy, simplicity, completeness, compatibility) en afhankelijk van de positie die men dan verdedigt, zich toelegt op die criteria die goed van pas komen. Terzijde stippen we enkele slordigheden aan. Op p. 147 lezen we: Voor zover dit begrijpelijk is, zegt Dor dat kleine microfenomenen in de taal het principe van nietcontradictie kunnen doorbreken. Dat is zeker zo: door een verspreking zou iemand zich kunnen tegenspreken. Maar kan iemand ernstig overwegen daarom de logica te herzien? Wereldwijd werken er logici op paraconsistente logicas die dit op basis van deze reden niet alleen ernstig overwegen maar dat ook effectief doen (zie bijv.: http://plato. stanford.edu/entries/logic-paraconsistent/). Tevens kunnen we ons afvragen wat er zo onbegrijpelijk is aan het punt van Dor. Op p. 145 is er een oefening voor de lezer waar er gevraagd wordt om aan te tonen dat niet alle x zijn F logisch equivalent is met alle x zijn F. Dat is wellicht een zetfout.

217

wel in de richting van het bestaande onderzoek ter zake heeft gekeken. Het feit dat hij blijkbaar principieel zoveel strenger is dan voor een analytische filosoof doet in elk geval vermoeden van niet. Verborgen premissen Zesde zonde De Proefvlucht bevat argumentaties met verborgen premissen. Dat betekent dat analyses vertrekken vanuit een vooringenomenheid en tot voornaamste doel hebben het onderzochte als absurd of vals voor te stellen. Men kent de conclusie al maar men heeft nog een verhaal nodig om het te schragen. Daardoor door het guilty by assumption vervalt de criticus in het discours van de criticaster. Buekens hanteert twee malicieuze denkgewoonten waaruit blijkt dat deze praktijk hier aan de orde is. Ten eerste oscilleert hij in zijn betoog voortdurend tussen Lacan en Lacaninterpretatoren. Lacan is echter niet verantwoordelijk voor de onzorgvuldigheden die men bij zijn interpretatoren meent terug te vinden. Buekens verzamelt willekeurig en gooit alles op een hoopje met als doel de lezer van zijn gelijk te overtuigen. Dit getuigt van sofisme eerder dan wetenschappelijk onderzoek. Ten tweede kiest Buekens expliciet voor een juist/fout logica. Een gedachte is rationeel of irrationeel, deugdelijk of zondig. Zo gaat nuance verloren en wordt het onmogelijk om aandacht te hebben voor het eventuele originele of unieke karakter van het studieonderwerp. Op geen enkel moment neemt Buekens de moeite om even stil te staan bij het bijzondere of merkwaardige van het onderzochte. Dit wellicht om de eenvoudige reden dat hij niet de indruk wil wekken dat er mogelijks ook iets interessants te vinden is. Zijn betoog was meer overtuigend geweest als hij niet elke stelling smalend afhandelde en als hij zich dus minder indoctrinerend opstelde. Dat had alvast een meer objectieve of neutrale indruk gewekt. Wat dit laatste betreft is het ook de moeite waard om Buekens homepage of blog eens te bezoeken. Er wordt daar voortdurend uitgehaald naar de psychoanalyse en de controverse wordt steevast opgezocht. Uit de reacties wordt weliswaar alleen geselecteerd wat tegen de psychoanalyse gebruikt kan worden om deze te ridiculiseren, en dit onder het voorwendsel van een open dialoog. Het is bovendien op zijn minst bizar dat iemand die jarenlang op de philosophy of mind heeft gewerkt, en zich daarna op een bepaalde manier geen moeite bespaart om zich in te werken in Lacan, op geen enkel moment een interessante suggestie, een creatieve invalshoek of een bruikbare opmerking ontdekt voor de wondere wereld van actions, intentions of consciousness. Je hoeft Lacan geen held te vinden om toe te geven dat hij ergens ook wel potentieel betekenisvolle inzichten heeft aangereikt.6
6 Dat deze inzichten in eerste instantie ontstaan zijn vanuit zijn klinische praktijk, is misschien een oorzaak van het feit dat de filosofische betekenis van deze inzichten niet meteen voor iedereen duidelijk is. En van de cruciale inzichten die uit de praktijkervaring met psychotici stamt, is de beklemtoning van de determinerende werking van de betekenaar (het klankbeeld). Lacans structuralistische herlezing van Freud leidde in dit verband tot een verbreding en een actualisering van de Freudiaanse psychoanalyse, d.w.z. minstens tot een loskoppeling van de 19e eeuwse (bourgeois) trekken die deze laatste hier en daar kenmerkte. Dat deze inzichten niet in het luchtledige zijn blijven hangen, blijkt vandaag uit onderzoek in de zogenaamde neuropsychoanalyse, waar de Lacaniaanse betekenaar in verband gebracht wordt met primaire en secundaire processen, die in overeenstemming worden gebracht met bepaalde verwerkingsprocessen in

218

Common ground of loopgravendiscours? Zevende zonde De deugdenethiek van Buekens vereist dat kritiek vertrekt vanuit een common ground (p. 254). Toch wordt de discussie voortdurend op eigen terrein getrokken dat, aldus Buekens, een vaste grond onder de voeten biedt omdat het aanleunt bij de wetenschap en de eigen methodologie. Buekens schrijft niet alleen vanuit de denkwereld van de analytische filosoof, hij gebruikt ook systematisch de registers van de analytische filosofie om zijn studieonderwerp te bekritiseren. Dit leidt tot methodologisch erg bedenkelijke benaderingen waardoor men zichzelf als criticus buiten spel zet. De analyses in termen van conceptuele grammaticas illustreren dit. Om hiervan een concreet voorbeeld te geven, verwijzen we naar de bespreking van de drie drogredenen (p. 197). Het gaat om een selectie van drie lezingen van de centrale stelling het onbewuste is gestructureerd als een taal, die elk een drogreden zouden bevatten. We laten hier in het midden of de lezingen die Buekens aangeeft valabel zijn. Ogenschijnlijk heeft Buekens gelijk wanneer hij stelt dat het hebben van een toegang tot het onbewuste via een talig medium niet zonder argumentatie impliceert dat het onbewuste gestructureerd is als een taal.7 Vervolgens komt hij tot het vreemde besluit dat hier een drogreden in het spel is. Het treffende is echter dat er geen reden wordt gegeven en dus ook geen schijnreden. Buekens meent Lacan op bedrog te kunnen betrappen omdat hijzelf vertrekt vanuit de verkeerde opvatting dat Lacans axioma bewezen moet zijn om legitiem te zijn. Deze uitschuiver toont de typische preoccupatie van de analytische filosoof op argumentatiemethodologie. Als we dezelfde gedachtelijn doortrekken dan zijn bijvoorbeeld Nietzsches machtswil of Marx notie van het vals bewustzijn ook gebaseerd op een drogreden. De idee dat het onbewuste gestructureerd is als een taal is net de uitdagende werkhypothese die het Lacaniaans perspectief een potentile meerwaarde geeft ten opzichte van de Freudiaanse psychoanalyse. Het opent een nieuwe, weliswaar controversile, horizon en de waarde ervan is iets dat gemeten moet worden, in de theorie n de praktijk. Nergens lezen we bij Buekens een empirische weerlegging van deze stelling. Wellicht omdat hij de psychoanalytische kliniek verwerpt op theoretische gronden? En zo is de cirkel rond. Een ander voorbeeld van het feit dat Buekens vertrekt vanuit de registers van de analytische filosofie vinden we in voetnoot 122, waar de analogie wordt gemaakt tussen Lacan en Fodor en diens opvattingen over het zogenaamde

het brein. Andere potentieel waardevolle inzichten zijn ondermeer de bespreking van de 4 discours (meester, hysterisch, wetenschappelijk, analytisch) en de drie categorien (imaginair, symbolisch, reel) of de beschouwingen over het spiegelstadium in relatie tot de subjectvorming, de verhouding tussen verlangen en jouissance, etc. Zonder deze inzichten was bijvoorbeeld de hedendaagse ideologiekritiek (o.a. S. Zizek) en de formulering van hedendaagse ontologien (o.a. A. Badiou) niet mogelijk geweest. We zeggen ogenschijnlijk omdat de opsplitsing zelf tussen iets wat in de taal wordt uitgedrukt en iets wat zich via de taal, ontologisch, laat individueren niet zonder kritisch vraagteken voorbij moet gaan. Het is begrijpelijk dat dit voor Buekens passeert comme une lettre la poste, aangezien zijn denken staat of valt met de ultieme loskoppelbaarheid van denken (spreken) en zijn. Doch dit is daarom geen algemeen te aanvaarden stellingname. Zowel bepaalde continentale denkers als in het bijzonder psychoanalytici zoals Lacan gaan het gevecht aan om precies op dit punt anders te denken, buiten en voorbij wat common sense ons influistert.

219

mentalees, d.w.z., dat er een taal van het denken is die als niet-fysische entiteit supervenieert op neurofysiologische structuren. Vervolgens lezen we: Waarom doen Lacanianen geen poging om Lacan te lezen als iemand die een representational theory of mind anticipeert? Als we deze vraag ernstig nemen, is het antwoord wellicht omdat het gaat om een volstrekt andere problematiek met een totaal verschillende onderliggende vraagstelling en theoretische interesse, binnen een discussie met erg verschillende gevoeligheden. Hieruit blijkt hoe sterk Buekens vanuit een analytisch-filosofisch kader denkt (cf. de controverse over de legitimiteit van folk psychology) en ook hoe weinig inspanning hij doet om voeling te hebben met de psychoanalytische vraagstelling. 3. Besluit: laat honderd bloemen bloeien? Op basis van deze zeven zonden besluiten we dat de Proefvlucht geenszins aan de irrationaliteit ontsnapt die het in zijn reis naar het zogenoemde hart van de duisternis met de vinger wil wijzen. Tevens leren we dat een methodisch-kritische studie kan afglijden naar een methodisme voor mandarijnen of een maosme voor moraalridders inclusief heropvoedingprogrammas voor studenten met een afwijking richting fenomenologie, existentialisme, constructivisme, poststructuralisme of kortom: continentale filosofie. Omdat de Lacaniaanse psychoanalyse een belangrijke plaats in deze traditie inneemt, al was het maar omdat zij een subversieve invloed uitoefent op sommige stromingen en figuren van deze traditie, is zij daarom niet zelden theoria non grata nummer n. Jammer dat de kans op een kritisch en constructief onderzoek van de psychoanalyse is verkeken. Niet alleen omdat daar een acute vraag naar is, maar tevens omdat Buekens op die manier ook de genteresseerden in de psychoanalyse iets had kunnen bijleren. Verdachtmaking en iconoclasme hebben doorgaans een omgekeerd effect. Sympathie voor een zaak wordt dikwijls juist gecreerd doordat tegenstanders niet kunnen bekoren.8 Literatuur
Buekens, F (2006) Jacques Lacan: Proefvlucht in het luchtledige. Leuven: Acco. . Kolen & Van de Vijver, G. (2007) Philosophy of Biology: Naturalistic or Transcendental? Acta Biotheoretica (in druk). Searle, J. (2001) Rationality in Action. Cambridge MA: MIT Press. Van de Vijver, G., L. van Speybroeck, D. De Waele, H. De Preester en F Kolen (2005) Current . philosophy of biology: outline of a transcendental project. Acta Biotheoretica, 53, pp. 57-75.

Graag willen we Jeroen Van Bouwel, Maarten van Dyck en Kristof De Clercq bedanken voor hun opmerkingen

220

Vous aimerez peut-être aussi