Vous êtes sur la page 1sur 5

Philippine van Olphen - 345539 Art and commerce in the Dutch Golden Age Michael North Boekbespreking Inleiding

g De 17e eeuw was een belangrijke periode in de Nederlandse geschiedenis. Er heerste enorme welvaart en Nederland was het meest welvarende land van Europa. In dit boek onderzoekt North deze Gouden Eeuw. Hij bekijkt de ontwikkelingen in Nederland op verschillende gebieden, namelijk op sociaal gebied, op economisch gebied en op artistiek gebied. North kijkt naar elk gebied apart en bekijkt de manier van interactie tussen deze drie gebieden. De Nederlandse economie Er werd met verbazing naar de Nederlandse economie gekeken. Het hield zowel de waarnemers uit de 17de eeuw bezig, als de historici vandaag de dag. Want hoe was het mogelijk dat zon klein landje zon enorme plaats in kon nemen in de wereldeconomie? Binnen de Nederlandse economie zijn er drie sectoren en elke sector heeft zn invloed gehad op de bloei van Nederland in de 17de eeuw. Deze sectoren zijn de primaire, secundaire en tertiaire sector. Simpel gezegd is de primaire sector het winnen van materiaal, de verwerking van dit materiaal is de secundaire sector en het verkopen van het eindproduct de tertiaire sector. North beschrijft alle drie de sectoren en wat deze sectoren in hielden in Nederland. De primaire sector bestond in Nederland uit landbouw en visserij. De landbouw was in Nederland erg modern en gecommercialiseerd. Graan werd gemporteerd uit de moedernegotie zodat boeren in Nederland met andere dingen zich bezig konden houden zoals groente- en fruitteelt. In de steden kwam er steeds meer vraag naar landbouwproducten dus de prijs van grond steeg waardoor er steeds meer stukken land werden ingepolderd. De visserij was zo winstgevend omdat de Nederlandse vissers in staat waren hun haring goedkoper dan andere landen te verkopen door hun superieure verwerkingstechnieken. De secundaire sector is de industrile sector. Het grootse deel van de werkende mensen in Nederland werkten in de industrie. De industrie werkte zo goed door vier factoren. Ze bezaten superieure technieken voor het verwerken van producten, ze maakten optimaal gebruik van de energiebronnen, het grote aantal mensen die konden werken en beschikbaar investeringskapitaal. Deze vier factoren konden er samen voor zorgen dat de industrie in Nederland efficinter en winstgevender was dan in andere Europese landen.

De tertiaire sector, beter bekend als de servicesector, was de sector met de hoogste inkomens en was de meest belangrijke sector geworden. Deze sector bestond uit handel en financiele activiteiten. Amsterdam was de voornaamste stad in de tertiaire sector door onder andere de wisselbank en de VOC die vanuit daar handel dreven. De Nederlandse samenleving De samenleving van Nederland van de 17de eeuw was uniek te noemen binnen Europa. De samenleving veranderde van een aristocratische samenleving naar een burgerlijke samenleving. Het was niet langer het geval dat je bij geboorte een sociale status verwierf. Je sociale status was te meten aan de hoogte van je inkomen. In vergelijking met andere Europese landen, bevonden zich in Nederland weinig edelen. Naast het feit dat er weinig edelen waren, hadden ze ook veel minder te zeggen dan in andere Europese landen. De landbouweconomie was voornamelijk gebaseerd op het bezitten van eigendomsrechten op grond. Eerst bezaten aristocraten en de kerk de meeste grond. Steden gingen echter steeds meer grond claimen om hun stad heen. Zo haalde ze geleidelijk de aristocraten en de kerk in. Boeren claimden hun land terug en namen werknemers in diens. Zo kreeg je een splitsing in boeren. Je had aan de ene kant de boeren die land bezaten en hun werk delegeerde (wat een erg lucratieve zaak bleek te zijn) en aan de andere kant de boeren die werkten op het land of in een boerderij. In de Nederlandse steden werd inkomen het belangrijkste criterium wanneer het ging om het bepalen van je sociale status. Naast inkomen waren familie relaties en educatie ook erg belangrijk. Een belangrijk kenmerk van de Nederlandse samenleving van de 17de eeuw was vooral dat de scheidslijnen tussen verschillende klassen niet compleet helder waren. Natuurlijk waren er verschillen tussen mensen en tussen hun statussen, maar het was niet onmogelijk om je op te werken tot regent wanneer je geboren was in de middenklasse. Een manier die veel gebruikt werd om hoger op de sociale ladder te komen was het trouwen van een hogere klassen. Het was niet ongebruikelijk voor dochters van rijke kooplieden te trouwen met zonen van adellijke families. De afkomst van kunstenaars en hun sociale status Aan de afkomst en inkomsten van schilders, kun je afleiden tot welke sociale klasse schilders in de 17de eeuw behoorde. Beide aspecten bespreekt North uitvoering.

De meeste schilders kwamen uit de provincie Holland. De meeste mensen in die tijd bleven hun hele leven in de stad waar ze zijn geboren, voor schilders gelden dit echter niet. Vaak vonden ze hun stad te beperkt, en verhuisden naar Amsterdam waar een brede markt was voor hun werk. Wanneer iemand een schilder wilde worden, moest je voor zes jaar in de leer bij een meester, wat niet goedkoop was. De ouders van een leerling moesten dus veel betalen voor hun zoon om een opleiding te krijgen van een meester. Hieruit kun je de conclusie trekken dat schilders niet uit de lage klasse kwamen, maar eerder uit de middenklasse. Nou konden de kosten van een opleiding bij een meester wel erg verschillen, wat afhing van de reputatie van de meester. Meesters waren lid van de Gilde van St. Lucas. Een leerling werd dan ook beoordeelt door het hoofd van de gilde en door zijn meester. Wanneer beide tevreden waren met het werk van de leerling, werd de leerling gezel, mocht zijn eigen schilderijen verkopen en kon gaan werken om meester te worden Wanneer je naar de inkomens kijkt van officile schilders, blijkt dat ze veel geld konden verdienen. North leidt aan de hoogte van hun belasting af dat schilders in het algemeen evenveel verdiende als de middenklasse. Schilders woonde vaak in dichtbevolkte steden. Hierdoor was makkelijk om clinten te ontmoeten, deze clinten waren van de hogere klasse wat de status van de schilder verhoogte. Baserend op de afkomst, inkomsten en educatie kun je dus concluderen dat de schilders uit de 17de eeuw behoorde tot de middenklasse. Het mecenaat en de kunstmarkt Tot aan de 17de eeuw was het mecenaat de belangrijkste kracht achter de kunsthandel. De commercialisering van de economie drong echter ook door in de kunsthandel. Dit betekende dat het grootste deel van de schilders voor een anonieme markt schilderde in plaats van voor een individu. Het mecenaat was echter niet compleet verdwenen, vooral portretschilders waren nog afhankelijk commissies. De kerk was een belangrijk mecenaat geweest in Nederland tot aan de Beeldenstorm. De kerken waren nu Calvinistisch en hadden geen schilderijen meer nodig. In veel landen was het koningshuis of de heerser een belangrijk mecenaat en voorzagen hun huizen en paleizen van een hoop schilderijen. Het Huis van Oranje was echter sober in vergelijking tot andere Europese landen en fungeerde dus niet als een belangrijk

mecenaat in Nederland. Nederlandse schilders moesten het meer hebben van de stedelijke en provinciale regeringen. Zoals ik al eerder noemde, ontvingen de meeste schilders geen commissies van een mecenaat en schilderden dus voor een anonieme markt. Dit bracht met zich mee dat ze hun schilderijen op verschillende manieren konden verkopen. Zo konden ze het direct vanuit hun studio verkopen of het via kunsthandelaren doen. Ook waren er in die tijd exposities en loterijen georganiseerd om schilderijen te verkopen. Collecties en verzamelaars Nederland was uniek op het gebied van schilderkunst. Er werden in de 17de eeuw miljoenen schilderijen gemaakt en bijna elk huishouden bezat een aantal schilderijen. De meest voorkomende soorten schilderijen waren: historie stukken, landschappen, stillevens, genrestukken en portretten. Historie stukken werden in de 17de eeuw steeds minder populair. Onder historie stukken verstond met ook afbeeldingen uit de bijbel. Door de komst van het Calvinisme werd de vraag naar Bijbelse afbeeldingen steeds kleiner. Landschappen werden steeds populairder. Schilders konden goedkoper landschappen produceren door een nieuwe techniek. Dit zorgde ervoor dat het kopen van een landschap voor meer mensen mogelijk was, wat de toename van de verkoop hiervan verklaard. Portretten waren in de eerste helft van de 17de eeuw erg in trek, door de behoefte aan persoonlijke erkenning. In de tweede helft van de 17de eeuw verloren ze echter een deel van hun populariteit aan genrestukken. Stillevens van fruit en bloemen werden steeds populairder, terwijl stillevens van ontbijttafels en keukentaferelen steeds minder in trek waren. Na landschappen waren genrestukken het populairst in de 17de eeuw. Opmerkelijk aan de inventarisaties is, dat door de jaren heen, zich oudere schilderijen gaan bevinden van oude meesters. In het begin van de 17de eeuw waren juist de moderne schilderijen populair. Wanneer de verzamelaar hoog opgeleid was, of deed alsof hij hoog opgeleid was, hingen er meer stukken die mythes moesten afbeelden aan de muur. Concluderend kunnen we stellen dat de keuze voor een bepaald soort schilderij voornamelijk afhing van wat de koper zich kon veroorloven en wat hij uit wilde stralen naar de buitenwereld.

Conclusie Twee belangrijke aspecten komen steeds weer naar voren wanneer je kijkt naar de Gouden Eeuw, namelijk: commercialisering en innovatie. Door commercialisering kwam er meer concurrentie en waren mensen die werkte flexibeler in te zetten aangezien ze niet vastzaten aan een landheer o.i.d.. Door innovatie kon er efficinter gewerkt worden en dus meer geproduceerd worden voor een lagere prijs. Dit zorgde ervoor dat het voor andere landen aantrekkelijk was met Nederland te handelen. Deze toename in handel zorgde weer op zijn beurt voor een toenemende welvaart in Nederland. De inkomens waren hoger waardoor het kopen van schilderijen voor bijna iedereen toegankelijk was. Behalve de toegankelijkheid was het hebben van schilderijen ook een trend en een statussymbool.

Vous aimerez peut-être aussi