Vous êtes sur la page 1sur 6

Reactie op Hans Harbers, Academische filosofie is ijdeltuiterij, Mens&, 31 januari 2012 1 Prof. Dr. J.W.

. Romeijn, wetenschapsfilosoof Rijksuniversiteit Groningen: In de krant van 31 januari jl. liet Hans Harbers zich kritisch uit over de academische filosofie. Maar zijn kritiek gaat mank aan een te eenzijdig beeld van de filosofie die aan universiteiten wordt bedreven. De academische filosofie staat bol van onderzoek dat waardevol is voor de dagelijkse praktijk. Filosofen ontwikkelen en verbeteren wetenschappelijke methodes. Zij kijken kritisch naar uitgangspunten en redeneringen in het recht. Ze verhelderen ethische discussies in de medische en politieke sfeer. En ze nuanceren onze soms overspannen kijk op identiteit en cultuur. Je zou bijna vergeten dat ook in de onthechte filosofie grote waarde besloten ligt. De filosofie biedt perspectief en ruggegraat temidden het kabaal van meningen waarin Harbers zich met veel verve mengt. Ze staat inderdaad niet met de poten in de modder, maar behoedt ons ervoor dat die modder in onze ogen gaat zitten. Voor de strekking van Harbers' betoog leeft in de academie kortom veel sympathie. Maar die academie herkent zich niet in het beeld van filosofie dat Harbers schetst.

. 2 Filip Buekens en Jan Arreman Filip Buekens is als hoogleraar verbonden aan het Centrum voor Logica en Analytische Wijsbegeerte van de KU Leuven en als universitair hoofddocent aan het Tilburg Institute for Logic and Philosophy of Science van de Universiteit Tilburg

Jan Arreman is (part-time) PhD student bij het Centrum voor Logica en Analytische Wijsbegeerte van de KU Leuven.

In het katern Mens& van dinsdag 31 januari 2012 schetst de Groningse filosoof Hans Harbers een beeld van de academische filosofie als ijdeltuiterij. Dat intellectuele ijdeltuiterij een rol speelt in het academische milieu zal ongetwijfeld het geval zijn. IJdeltuiterij is iets dat zich in elke maatschappelijke sector manifesteert. Kwalijker is dat Harbers, die zoals we in het

artikel kunnen lezen niet langer onderzoek wil doen en pleit voor maatschappelijk losdenken, de rol van gedegen filosofisch onderzoek hiermee onderschat en ridiculiseert. Filosoferen is een activiteit die gericht is op het vrijmaken van de menselijke rede van ideologische- en andere beperkingen en om deze vrijheid vervolgens te bewaken. Filosofie is daarmee een activiteit die zich noodzakelijkerwijs in dienst stelt van waarheid en deugd. Filosofie is de cement die het mogelijk maakt om ons een stevig, solide en coherent beeld van de wereld te vormen en dat beeld ook in stand te houden. Filosofie is er dus niet in eerste instantie om problemen op te lossen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de filosofie als wetenschap niet altijd even zichtbaar is in het publieke domein. Wanneer het wel zichtbaar is, is in tijden van grote (conceptuele) verschuivingen waarbij het nodig is om juist dat coherente beeld van de wereld te herbouwen. Het is op die momenten dat het duidelijk wordt waarom de filosofie als wetenschap een niet te onderschatten onderdeel vormt van een culturele en intellectuele traditie die gevormd en gegroeid is in eeuwen van wetenschappelijke activiteit die is terug te voeren tot onze Griekse voorvaderen. Met zijn pleidooi voor los-denken sluit Harbers nauw aan bij een onmiskenbare tendens bij universiteiten om de filosofie als zelfstandige wetenschap haar plaats te laten verliezen en haar weg wil halen van de plank met goede merkprodukten en haar tegen sterk verlaagde prijzen wil wegstoppen in een hoekje op de plank van de geesteswetenschappen. Wat Harbers en met hem de universitaire bestuurders over het hoofd zien is juist niet te onderschatten belang van de filosofie binnen onze intellectuele erfenis en intellectuele toekomst. En het is ook op deze manier dat we de filosofie als wetenschap moeten verdedigen; als onmisbaar onderdeel in onze intellectuele bagage, als onmisbaar cement in de handhaving van een coherent wereldbeeld, als verzekering tegen conceptuele verwarring. Wat we vooral niet moeten doen, en wat Harbers wel doet, is ons aansluiten bij de opvatting die filosofie en filosofen ziet als niets anders dan een soort publieke intellectuelen die je als consultant of, erger nog, stand-up comedians zou kunnen inuren om het publieke debat te met ongefundeerde ijdeltuitering prietpraat en intellectuele vernis op te leuken. Niets is fouter dan een dergelijke opvatting die zelfs onder bepaalde filosofen opgang heeft gevonden. De mening van een filosoof over een willekeurig onderwerp heeft niet meer waarde dan de mening van een willekeurige voorbijganger over hetzelfde onderwerp. Een publieke intellectueel met een, niet op degelijk (wetenschappelijk) onderzoek gebaseerde, mening over alles en iedereen is niets anders dan een journalist. Niet

dat daar iets aan verkeerd is, maar het is geen filosofie. De filosoof mag wel degelijk een mening hebben en mag die ook gevraagd zowel als ongevraagd ventileren maar moet zich daarbij verre laten van de waan van de markt en de waan van alledag. Nietszeggende soundbites en losse flodders worden maar al te vaak los gelaten. Het is juist de taak van de filosoof om de intellectuele lat in het publieke domein weer eens iets hoger te leggen. Wat we hierbij niet uit het oog moeten verliezen is dat de filosofie deze rol alleen maar kan vervullen als ze blijft wat ze door de eeuwen heen is geweest; een zelfstandige wetenschap die los van de samenleving haar eigen weg heeft gevonden. Het is juist door deze intellectuele en institutionele autonomie dat de academische filosofie als wetenschap haar rol in het publieke debat kan spelen. Het is een pleidooi voor filosofie als liefde voor de wijsheid en daarmee voor gedegen filosofisch onderzoek. Want laten we eerlijk zijn, was, om maar een voorbeeld te noemen, het gedegen en deugdelijk onderzoek dat Bertrand Russell en Gotlob Frege op het gebied van de logica hebben verricht en dat later van baanbrekend belang blijkt te zijn geweest voor de onwikkeling niets anders dan ijdeltuiterij. Zou zonder Sigmund Freud de cognitieve psychologie zoals wij die nu kennen tot ontwikkeling zijn gekomen en zou zonder gedegen (filosofisch) onderzoek de deugelijkheid van het werk van diezelfde Freud ter discussie kunnen worden gesteld. Het is trouwens ook een interssante vraag hoe Habers denkt zonder gedegen onderzoek zijn zelf toegeschreven rol als detector van prietpraat denkt te kunnen vervullen. Zonder een gedegen academische onderzoekscontext lijkt een dergelijk project een kort leven beschoren te zijn.

Zorgvuldig filosoferen en gedegen goed onderbouwd onderzoek afleveren betekent dat je er als filosoof, of academicus op om het even welk terrein van onderzoek, voortdurend van bewust bent dat onderzoek moeilijk is en dat de interessante en verhelderende inzichten die je onderzoek opleveren niet in alle gevallen een n op n praktische toepassing hebben zoals Harbers lijkt te veronderstellen. Deugdelijk filosofisch onderzoek verlangt van de filosoof dat hij zich houdt aan bepaalde intellectuele deugden zoals eerlijkheid en accuraatheid en dat hij zich verzet tegen innerlijke weerstanden zoals bijvoorbeeld zelfbedrog. Harbers' pleidooi om academische filosofie gelijk te stellen aan ijdeltuiterij is een goed voorbeeld van precies hoe moeilijk het is om zich tegen deze weerstanden, in het bijzonder die van intellectueel zelfbedrog, te verzetten.

Vinden dat academische filosofie ijdeltuiterij is, is n ding, door ontslag te nemen als onderzoeker zoals Harbers heeft gedaan lever je jezelf naar juist over aan de waan van alledag en de populaire filosofie van de semi-therapeutische troostboeken. Harbers laat ons een soort van intellectuele leegloperij zien waarmee hij zowel de filosofische wetenschap in het algemeen als zijn Groningse collega's die wel degelijk deugdelijk onderzoek verrichten in heb bijzonder geen dienst bewijst.

Naomi van Steenbergen, promovenda in de filosofie, University of Essex: In zijn pleidooi voor relevante filosofie (Mens&, 31 januari) snijdt Hans Harbers met de betekenis van academische filosofie voor de samenleving een belangrijk onderwerp aan. Dat de strekking van zijn betoog tendentieus en kortzichtig is, is daarom des te teleurstellender. Harbers stelt dat academische filosofie die niemand leest en vakfilosofen die zich alleen met elkaar bezighouden zorgen voor een klimaat waarin filosofie stikt in haar eigen geneuzel. Hij pleit voor vernieuwende en kritische perspectieven op vraagstukken die voor iedereen van belang zijn. Wat hij helaas over het hoofd ziet, is dat een sterke academische filosofie voor zon kritische blik op de wereld onontbeerlijk is. Het idee dat elke vorm van academische filosofie direct voor iedereen inzichtelijk zou moeten zijn is eigenlijk nogal verwonderlijk. We zouden verbaasd opkijken als iemand beweerde dat een paper over histidine-decarboxylase in myelode cellen of de BornOppenheimerbenadering alleen waarde heeft als het toegankelijk is voor elke krantenlezer. Academische geneeskunde en natuurwetenschappen zijn veelal technische domeinen, waarvoor kennis en ervaring nodig zijn om erin mee te kunnen denken. Dat betekent natuurlijk niet dat onderzoek in deze disciplines daarom waardeloos is. Integendeel: de gecompliceerde terminologie stelt wetenschappers in staat nauwkeurig en effectief te communiceren en samen te werken. Dit geldt voor filosofie niet minder. Het ingewikkelde, moeilijk toegankelijke karakter van veel academischfilosofische artikelen is uiteraard geen doel op zich, maar technische termen en het voortbouwen op andere vakpublicaties maken

preciezer, meer genuanceerd en ook vernieuwender en kritischer denken mogelijk precies wat Harbers wil. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is, zeker voor geesteswetenschappen, om te kunnen vertellen waarom het onderzoek dat aan universiteiten gedaan wordt iets bijdraagt aan de wereld waarin we leven. Maar ook in dit opzicht slaat Harbers schets van een vakfilosofie die voor de wereld nauwelijks oog heeft de plank mis. Ten eerste houdt academische filosofie zich wel degelijk bezig met prangende vraagstukken. Een kleine greep uit het aanbod van hedendaags academischfilosofisch onderzoek: we kunnen tegenwoordig pasgeborenen testen op zeer ernstige erfelijke ziekten die zich pas op latere leeftijd zullen openbaren en waarvoor geen behandeling bestaat. Moeten we ouders de keuze geven hun kind op zulke ziekten te laten testen? Is zon keuze niet op zich al een last? En mag je voor iemand anders beslissen om diegene op te zadelen met zware medische informatie over zichzelf? Het wordt steeds meer mogelijk om embryos zo te benvloeden en te selecteren dat ze geboren worden met precies die eigenschappen die van tevoren door ouders of wetenschappers zijn gekozen. Maar wat zou het voor iemand betekenen als haar ouders direct gekozen hebben hoe ze eruit ziet, hoe intelligent ze is, welke talenten ze heeft? Dan wordt een persoon eigenlijk een product. We hebben steeds meer keuzes, maar juist daardoor worden de beslissingen die we nemen steeds slechter. Is het daarom een goed idee dat die keuzes ingeperkt worden, bijvoorbeeld door de overheid? Of is dat een problematische paternalistische inperking van onze vrijheid? Maar wat als we van meer vrijheid alleen maar steeds ongelukkiger worden? Door dit soort vragen te behandelen is filosofie juist een discipline waarin ruimte is om kritisch na te denken over ontwikkelingen en vraagstukken in de wereld. En aangezien die wereld steeds verandert getuigt de suggestie dat filosofie maar moet berusten in bestaande kennis en zich moet houden bij kennisoverdracht van weinig realiteitszin. Evenmin is het zinnig om te beweren dat de producten van filosofische inspanningen de maatschappij nooit bereiken. Over bovenstaand onderzoek wordt in de krant geschreven en op de radio gediscussieerd, het vormt de basis voor het werk van ethiekcommissies van ziekenhuizen tot in het bankwezen, en het speelt een belangrijke rol in het opstellen van advies dat overheden en overheidsinstanties erbij helpt hun taken verantwoordelijk uit te voeren. Daarnaast heeft Harbers een veel te beperkt idee van maatschappelijke relevantie. Bijdragen aan de wereld waarin we leven is geenszins hetzelfde als het creren van directe

toepassingen. Het is makkelijk lacherig te doen over taalfilosofie, waarin het gaat over zeer abstracte concepten en technische problemen (zoals de afbakening van vage begrippen). Maar zonder heel precieze inzichten in taal en logica geen computers of robots, en trouwens ook geen drones in Afghanistan. Het is belangrijk dat academische filosofie binding heeft met de samenleving. Maar het is zeer kortzichtig om te stellen dat elke afzonderlijke filosoof die zich niet voortdurend bezighoudt met de maatschappelijke relevantie van haar onderzoek daarom geen waardevolle bijdragen levert, net zo min als dat geldt voor een natuurkundige of celbioloog. Laat staan dat zulke filosofen ijdeltuiten zijn, of hun werk geneuzel. De suggestie dat onderzoek in de filosofie nergens toe leidt is, kortom, nogal tendentieus. Bovendien werkt een dergelijke houding de doelen die Harbers belangrijk vindt juist tegen. Juist kritisch en vernieuwend blijven in de omgang met prangende vragen vereist een samenleving die blijft denken, en die denkt op het scherpst van de snede. En daar hoort hoogstaand fundamenteel onderzoek bij, ook in de filosofie.

Vous aimerez peut-être aussi