Vous êtes sur la page 1sur 3

Astronomisch onderzoek: zwart gat voor ons belastingsgeld?

Precies vierhonderd jaar geleden richtte een wiskundeprofessor uit Padua voor het eerst in de geschiedenis van de astronomie een sterrenkijker op de hemel. Zijn naam was Galileo Galilei, en hoewel hij niet de eigenlijke uitvinder was van de buyse waarmede men verre kan sien, staat hij toch te boek als de eerste die het instrument met succes toepaste op de studie van de hemellichamen. Zijn bevindingen deden de wetenschappelijke en religieuze wereld op hun grondvesten daveren: de zon, de maan en de planeten, die in hun platoonse cirkelvormigheid beschouwd werden als uitdrukkingen van de goddellijke volmaaktheid, bleken vlekkerig, bergachtig en geenszins volmaakt te zijn. Maar nog opmerkelijker was Galileis observatie van de vier heldere manen die rond Jupiter draaien. Als geen ander wetenschappelijk feit ontstak deze ontdekking de lont van wat misschien wel de grootste omwenteling van ons wereldbeeld genoemd mag worden: de Copernicaanse Revolutie. De telescoop was nog maar pas op het toneel verschenen, maar de gevolgen waren reeds nauwelijks te overzien. Vier eeuwen later is de situatie enigszins veranderd. De primitieve kijkbuizen uit de tijd van Galilei zijn gevolueerd tot optische reuzen met spiegels van soms wel acht meter in doorsnede, die gehuisvest zijn in torenhoge observatoria op afgelegen bergtoppen of in satellieten die in een baan om de aarde cirkelen. Astronomisch onderzoek wordt niet meer uitgevoerd door eenzame geleerden die hun onderzoeksresultaten zorgvuldig geheim houden uit angst voor de lange arm der inquisitie, maar door wetenschappelijke organisaties die voor de financiering van hun onderzoeksprojecten kunnen rekenen op de steun van hun overheden. Echter, onze samenleving is op een punt gekomen waarop de barsten in de welvaartmaatschappij pijnlijk duidelijk geworden zijn. In deze context stelt zich begrijpelijkerwijs de vraag naar het nut van astronomisch onderzoek. Meerbepaald vraagt men zich af of het, in tijden van economische en zelfs humanitaire crisis, wel verantwoord is gigantische bedragen te investeren in de bouw van instrumenten waarmee men onderzoek wil verrichten naar fenomenen die menige lichtjaren verwijderd zijn van de invloedssfeer van onze eigen hulpbehoevende planeet. Hoewel er voldoende redenen zijn om de vierhonderdste verjaardag van de telescoop uitbundig te vieren, is het vandaag meer dan ooit noodzakelijk de toekomst van dit dierbare instrument onder de loep te nemen en antwoorden te zoeken op de prangende vragen waarmee astronomisch onderzoek vandaag geconfronteerd wordt.

Peperdure instrumenten
Ongeveer 30 jaar geleden, in 1980, werd binnen ESO (European Southern Observatory) een studiegroep opgericht onder voorzitterschap van de Luikenaar Jean Pierre Swings, die belast werd met de studie naar de haalbaarheid van de Very Large Telescope (VLT). Dit project was ontstaan tijdens de planning en bouw van ESOs New Technology Telescope (NTT) en moest de beste en meest geavanceerde telescoop ter wereld worden. Het duurde ruim drie jaar vooraleer Swings de Europese astronomische gemeenschap ervan kon overtuigen dat de VLT moest bestaan uit vier telescopen met monolithische spiegels van 8,2 meter in doorsnede, waarvan de beelden door middel van interferometrie samengevoegd zouden worden. Dit plan was destijds zeer revolutionair, want niet alleen stond de astronomische interferometrie nog in haar kinderschoenen, maar bovendien had men nog nooit spiegels gefabriceerd met dergelijke afmetingen. De fabricage van de spiegels werd toevertrouwd aan Schott, een Duitse fabriekant van industrile glasproducten die toen net een glaskeramiek ontworpen had met uitstekende optische eigenschappen. Maar zelfs Schott, dat destijds haast een monopoliepositie bekleedde wat betreft het ontwerp van spiegels voor optische instrumenten, was niet uitgerust voor de productie van de vier reflecterende reuzen die ESO besteld had. Daarvoor moest het bedrijf eerst een nieuwe fabriekshal bouwen en machines ontwikkelen die deze nieuwe generatie spiegels konden bewerken. Na maandenlange onderhande-lingen werd een prijs van 10 miljoen euro per spiegel overeengekomen. Het polijsten van de spiegels werd uitbesteed aan het Franse bedrijf REOSC, dat net als Schott wel over de kennis maar niet over de infrastructuur beschikte om deze vier monsters te bewerken. Met name de bouw van een gigantische testbank die noodzakelijk was voor het polijsten van de spiegels woog zwaar door op het prijskaartje, dat met zijn 25 miljoen euro de totale prijs van de spiegels op 65 miljoen euro bracht. Vier gepolijste spiegels volstaan echter niet om de sterrenhemel te bestuderen. In de eerste plaats is er nood aan een gigantische behuizing waarin de vier spiegels opgehangen kunnen worden zodat men ze eenvoudig en met grote precisie op de verschillende hemelobjecten kan richten. Daarnaast zijn er voor elke grote spiegel een of twee kleinere spiegels nodig, die het weerkaatste licht op de gewenste plaats focussen. Er zijn natuurlijk instrumenten nodig om het invallende licht te onderzoeken, en supercomputers die deze gegevens kunnen opslaan en bewerken. Een gebouw waarin de spiegels gepoetst en opnieuw gepolijst kunnen worden mag zeker niet ontbreken, en wil men interferometrie met succes toepassen, dan heeft men nood

aan op zijn minst vier bijkomende telescopen van 1,8 meter doorsnede, die beweegbaar rond de vier reuzen opgesteld staan. Leuk om weten is dat de bouw van deze bijkomende telescopen uitbesteed werd aan het Luikse bedrijf AMOS, en dat de Belgische regering in ruil voor dit contract een van de vier telescopen cadeau gedaan heeft aan ESO, een geschenkje ter waarde van maar liefst 7 miljoen euro. De beste telescoop ter wereld moet natuurlijk gevestigd zijn op de meest geschikte plaats ter wereld, en hiervoor koos ESO de 2660 meter hoge berg Paranal in de Atacamawoestijn in Chili, waar de hemel ruim 350 nachten per jaar buitengewoon helder is. Dat ESO ongeveer 30 meter rots moest wegblazen en een weg door de woestijn moest aanleggen waarvan de bouw anderhalf decennium in beslag zou nemen, was geen bezwaar. Ook de astronomen van ESO hadden geen reden tot klagen in de Atacamawoestijn: zij zouden hun onderkomen vinden in het bijzonder elegante La Residencia, een hotel van ongeveer 15 miljoen euro op een steenworp van de VLT, compleet met zwembad en palmbomen, dat een niet onopgemerkte rol vertolkte in de slotscne van James Bond, Quantum of Solace.

Vous aimerez peut-être aussi