Vous êtes sur la page 1sur 2

Ves is een wolf, alles aan hem verraadt het.

Zijn gele ogen met vernauwde pupillen, zijn vale haar en zijn lichtelijk ingevallen gezicht met sterke gelaatstreken. Diezelfde ogen voel ik nu in mijn rug prikken, ik negeer zijn blikken en richt mij op mijn studiemateriaal; onze afkomst, ons ontstaan. Het verveelt ze nooit om ons te laten weten wat voor duivelse creaties wij zijn. Mijn ogen dwalen naar Ves, hij weigert het boek zelfs open te doen. Ik neem aan omdat hij weigert om zo over zijn eigen soort te lezen. Zeker weet ik het niet, Ves spreekt nauwelijks een woord. Eigenlijk ben ik niet eens zeker of Ves berhaupt kan lezen. Ik weet dat ze Ves als zakkenroller op zijn 12e van de straat hebben gehaald. Het verbaast me dat ze hem niet eerder als Animis herkend hebben, maar misschien was het wel zo dat niemand zich iets bekommerde om de vreemde jongen die altijd omringd was door straathonden. Misschien durfde niemand in de buurt te komen. Ik probeer mezelf opnieuw te richten tot mijn boeken, ik besluit het stuk over het ontstaan van Animis voor de rest achter mij te laten. Uit ervaring weet ik dat er weinig nuttige informatie in staat, vooral een hoop over hoe gevaarlijk en duivels wij wel niet zijn, en waarom wij opgesloten zitten in deze toren. Precies midden in het land. Lang heb ik mijn twijfels gehad of ik hier wel hoor. De typische kenmerken staan beschreven in mijn dikke leren boek: moeite met communiceren met mensen, vaak in het bijzijn van een bepaald dier, kenmerkend uiterlijk, beperkte of juist vergrootte vaardigheden. Ik heb geen enkele van deze kenmerken, en toch zit ik hier. Ze zijn ervan overtuigt dat ik een Animis ben. Meerdere keren heb ik om een extra check gevraagd, maar zodra ze een test op mij uitvoeren slaan alle meters over. Vervolgens raken ze in paniek, want ik ben een demon en moet zo snel mogelijk weer geketend in mijn toren. Ik ben een voorbeeldige student, want ik heb geleerd om altijd mijn best te doen. Altijd te blijven luisteren en je nergens tegen verzetten. Dan is je leven het makkelijkste hier, dan krijg je misschien zelfs betere functies. Dan ben je beter dan een normale Animis. Ik heb altijd prima al mijn leerstof bijgehouden en altijd alles begrepen, en daarom irriteert het me dat ik deze stof maar niet in mijn hoofd kan krijgen. Ik leg met vlakke hand mijn pen net iets te hard op Ontleed de Animis, dierenzielen herkennen. Door Livia Donna. Onmiddellijk zwijg ik en probeer ik zo min mogelijk lawaai te maken. Zodra ze iets horen komen ze je kamer in stormen en dan zit je in de problemen. Nee, ik heb nog nooit problemen gehad en ben van plan dat zo te houden. Opnieuw werp ik een blik op mijn kamergenoot, Ves, waren alle Animi maar zo herkenbaar als hij. Dan werd dit alles een stuk gemakkelijker. Ik vraag mij geluidloos af hoe ik in staat moet zijn om een dierenziel te herkennen als ik mezelf niet eens als Animis herken. Ik heb alle kenmerken per dier doorgelopen en geen enkele past bij mij. Opgegroeid zijnde in een rijk gezin met veel geld en aanzien, had ik nooit gedacht dat ik mijn kamer zou delen met een zakkenroller, samen met andere wezens van mijn soort. De naam Animi werd mij voor het eerst toegedeeld zes jaar geleden. Ik was tien, een vrolijk en ijverig meisje dat in een riant huis woonde op een heuvel. Iedere dag speelde ik piano en aaide onze katten, ik leerde verschillende talen en vaardigheden en kwam nauwelijks in het dorp. Mijn ouders geloofden dat het mixen van de klassen slecht zou zijn voor mijn opvoeding, en ik was het daar mee eens. Nieuwsgierigheid kan echter een sterker zijn dan hart of verstand, zeker voor een meisje van tien jaar oud. Op een dag reisde ik af naar het dorp, mijn platte schoentjes nauwelijks gewend aan echte grond onder mijn voeten. (marmer of gras, dat was waar ik thuis op rondliep, dit waren kiezels en modder.) Het dorp was anders dan wat ik gewend was, de mensen waren de hele dag bezig met werken, maar toch lachten ze. Ze hadden kleren al dagen aan, maar voelden zich toch schoon. Het is een puzzel die mij tot nu toe nog altijd fascineert. Ves loopt altijd in dezelfde kleren rond, n keer per week dwingen ze hem om andere kleren aan te doen. Dit gaat vaak gepaard met geweld en een lijfstraf voor Ves. Toen ik daar liep, voor het eerst de lucht van het dorp ruikende (een combinatie van afval, natte hond en vers brood), stond ik voor het eerst oog in oog met de echte wereld. De harde wereld waarvoor mijn ouders mij hadden beschermd. Voor mij op de grond lag een man, zo uitgemergeld dat ik zijn ribben kon tellen en zijn ruggengraat kon zien. Zijn ogen grijs als de lucht op een regenachtige dag. Zijn haren leken uitgetrokken,

misschien door hemzelf, misschien door de vogels die om hem heen zwierven. Wachtend tot hij zou sterven. Hoewel ik geleerd had om zoveel mogelijk afstand te houden van lagere bevolking, had mijn oppas mij in onze tijd alleen geleerd dat hulp aan iedereen gegeven moet worden, en dat hulp ontvangen zou worden met dezelfde gratie. Het laatste advies woog op het moment zwaarder, ook voor het tien jarige meisje, daar in het vreemde dorp. Op mijn witte sude schoentjes liep ik naar de man toe en boog mij over hem heen. Ik had mijn moeder de ogen van mijn lievelingskonijntje zien sluiten toen deze overleed, en plaatste mijn vingers op de ogen van de man om hetzelfde te doen. Zodra mijn vingers de oogleden van de man raakten schoten zijn ogen open. Ik werd geconfronteerd met de ogen van de man, niet langer grijs maar een felblauw. Hij steunde op een van zijn armen en hees zichzelf omhoog. Een paar tellen keek hij mij in mijn ogen, voordat hij het hazenpad koos. Mij totaal verward en alleen achterlatend. Een paar seconden was het stil, stilte voor de storm. De vrouw van de bakker had gezien wat er zonet gebeurd was en begon te gillen. Een heks! Ze is een heks! Ze werkt de lijken tot leven! Ik drukte mijn handen tegen mijn oren en sloot mijn ogen. Mensen keken op en renden naar mij toe, alleen om vervolgens weer van mij weg te rennen. Het geschreeuw werd luider en luider. Het verstopte mijn oren, tot ik mijn eigen gedachtes niet meer kon horen. En toen was het over. Toen ik wakker werd lag ik in een vreemd bed. Over mij heen stond een man die ik niet kende. Hij had een mes in zijn linkerhand maar hij glimlachte. Althans, het was iets dat voor een glimlach door moest gaan, want de angst in zijn ogen was onmiskenbaar. Zelfs voor een kind van 10 jaar. Ik was een bijzonder kind vertelde hij mij. En ik moest naar een bijzondere school. Dat was het enige wat hij me vertelde, ik kreeg geen uitleg over wat ik had gedaan de eerdere dag, of waarom ik bijzonder was. Alleen dat ik nooit meer terug kon maar mijn ouders, naar mijn huis of naar mijn dorp. Even dacht ik dat mensen mij respecteerden om mijn gave, dat ik anderen kon helpen. Pas toen ik aankwam bij de toren ontdekte ik dat niets minder waar was. Pas toen ontdekte ik dat ik niet bijzonder ben, maar dat ik slechts een van de monsters ben die hier opgesloten zitten. Dat ik het uitschot ben van de maatschappij, criminelen in het hart en door en door vervloekt. En dat de enige manier om ons in toom te houden is om ons op te sluiten in een toren tot we sterven. Nu, zes jaar later, zit ik hier nog steeds. Ik ben door de jaren heen gewend geraakt aan de hatende blikken van de bewakers, aan het dragen van een bandje waarmee ze continu zien wat ik doe en waar ik ben. Ves is er niet aan gewend, hij zal er nooit aan wennen denk ik. Ik heb me laten vertellen dat hij hier nu 5 jaar zit, maar nog iedere dag protesteert hij tegen onze bewakers, tegen onze docenten, tegen het regelement. Tegen alles. Soms is hij dagen weg, dan hebben ze hem in de kerkers gegooid, hem aan zijn armen opgehangen totdat hij gilde van de pijn. Maar Ves gilt nooit, dus kan hij soms wel een week blijven hangen, tot ze hem weghalen omdat er iemand anders moet hangen. Hij heeft net een lijfstraf ontvangen, een uurtje geleden. Openbaar in de grote zaal. Iedereen was verplicht om te kijken, ze stelden een voorbeeld. Dat doen ze graag. Angst aanjagen om ons in de toom te houden. En iedere keer dat de zweep zijn rug raakte zeiden ze wat voor een monster hij was, dat hij geluk had dat de doodstraf niet meer bestond in ons land. En Ves had gezwegen, want Ves zweeg altijd. Ik weet dat sommigen geprobeerd hebben te ontsnappen uit de toren, en ik weet dat het onmogelijk is. Het is n keer iemand gelukt, en sindsdien is de beveiliging zo aangescherpt dat niemand er ooit nog langs zou komen. Ik vraag me af of ik, als ik de kans zou krijgen, zou ontsnappen. Ik ben nooit een dromer geweest, en dromen waren altijd te ver weg voor mij. De realiteit is alles wat je hebt, en ik heb mij geleerd aan de passen aan de realiteit, want de realiteit is niet te buigen. Ik gehoorzaam de bewakers, het regelement en de realiteit, en daarom hoef ik niet in de kerkers te hangen. Ik accepteer de onderdrukkingen, de pesterijen, de haat. Hoe onredelijk ik die ook vind. Maar iets in mij weet dat het niet klopt, weet dat het fout is en dat Ves misschien, in al zijn dwaze en zinloze protesten gelijk heeft. Maarja, wat weet ik nou? Ik ben door en door verdorven van binnen.

Vous aimerez peut-être aussi