hij danst il danse wij dansen nous dansons jullie dansen vous dansez zij dansen ils dansent ; elles dansent ik duw je pousse jij duwt tu pousses hij duwt il pousse wij duwen nous poussons jullie duwen vous poussez zij duwen ils poussent ; elles poussent ik kijk je regarde jij kijkt tu regardes hij kijkt il regarde wij kijken nous regardons jullie kijken vous regardez zij kijken ils regardent ; elles regardent ik ontmoet je rencontre jij ontmoet tu rencontres hij ontmoet il rencontre wij ontmoeten nous rencontrons jullie ontmoeten vous rencontrez zij ontmoeten ils rencontrent ; elles rencontrent ik sluit je ferme jij sluit tu fermes hij sluit il ferme wij sluiten nous fermons jullie sluiten vous fermez zij sluiten ils ferment ; elles ferment ik speel je joue jij speelt tu joues hij speelt il joue wij spelen nous jouons jullie spelen vous jouez zij spelen ils jouent ; elles jouent ik spreek je parle jij spreekt tu parles hij spreekt il parle wij spreken nous parlons jullie spreken vous parlez zij spreken ils parlent ; elles parlent ik vertel je raconte jij vertelt tu racontes hij vertelt il raconte wij vertellen nous racontons jullie vertellen vous racontez zij vertellen ils racontent ; elles racontent ik luister j'écoute jij luistert tu écoutes hij luistert il écoute wij luisteren nous écoutons jullie luisteren vous écoutez zij luisteren ils écoutent ; elles écoutent ik werk je travaille jij werkt tu travailles hij werkt il travaille wij werken nous travaillons jullie werken vous travaillez zij werken ils travaillent ; elles travaillent ik zoek je cherche jij zoekt tu cherches hij zoekt il cherche wij zoeken nous cherchons jullie zoeken vous cherchez zij zoeken ils cherchent ; elles cherchent ik sticht je fonde jij sticht tu fondes hij sticht il fonde wij stichten nous fondons jullie stichten vous fondez zij stichten ils fondent ; elles fondent ik ontsla je licencie jij ontslaat tu licencies hij ontslaat il licencie wij ontslaan nous licencions jullie ontslaan vous licenciez zij ontslaan ils licencient ; elles licencient ik argumenteer j'argumente jij argumenteert tu argumentes hij argumenteert il argumente wij argumenteren nous argumentons jullie argumenteren vous argumentez zij argumenteren ils argumentent ; elles argumentent ik vind je trouve jij vindt tu trouves hij vindt il trouve wij vinden nous trouvons jullie vinden vous trouvez zij vinden ils trouvent ; elles trouvent hij stijgt, hij verhoogt il augmente ze stijgen ils augmentent; elles augmentent hij daalt, hij vermindert il baisse ze dalen, ze verminderen ils baissent; elles baissent ik werf aan, ik neem in dienst j'embauche ; j'engage jij werft aan, jij neemt in dienst tu embauches; tu engages hij werft aan, hij neemt in dienst il embauche ; il engage wij werven aan, wij nemen in dienst nous embauchons ; nous engageons jullie werven aan, jullie nemen in dienst vous embauchez ; vous engagez ze werven aan, zij nemen in dienst ils embauchent ; elles embauchent; ils engagent ; elles engagent ik schreeuw, ik roep je crie; j'appelle jij schreeuwt, jij roept tu cries; tu appelles hij schreeuwt, hij roept il crie; il appelle wij schreeuwen, wij roepen nous crions; nous appelons jullie schreeuwen, jullie roepen vous criez; vous appelez zij schreeuwen, zij roepen ils crient; elles crient; ils appellent ; elles appellent ik herhaal (een 2e keer leren) je révise jij herhaalt (een 2e keer leren) tu révises hij herhaalt (een 2e keer leren) il révise wij herhalen (een 2e keer leren) nous révisons jullie herhalen (een 2e keer leren) vous révisez zij herhalen (een 2e keer leren) ils révisent ; elles révisent ik was me je me lave jij wast je tu te laves hij wast zich il se lave wij wassen ons nous nous lavons jullie wassen je vous vous lavez zij wassen zich ils se lavent ; elles se lavent ik kleed me je m'habille jij kleedt je tu t'habilles hij kleedt zich il s'habille wij kleden ons nous nous habillons jullie kleden je vous vous habillez zij kleden zich ils s'habillent ; elles s'habillent ik vergis me je me trompe jij vergist je tu te trompes hij vergist zich il se trompe wij vergissen ons nous nous trompons jullie vergissen je vous vous trompez zij vergissen zich ils se trompent ; elles se trompent ik haast me je me dépêche jij haast je tu te dépêches hij haast zich il se dépêche wij haasten ons nous nous dépêchons jullie haasten je vous vous dépêchez zij haasten zich ils se dépêchent ; elles se dépêchent ik (be)eindig je termine jij (be)eindigt tu termines hij (be)eindigt il termine wij (be)eindigen nous terminons jullie (be)eindigen vous terminez zij (be)eindigen ils terminent; elles terminent ik droog af j'essuie jij droogt af tu essuies hij droogt af il essuie wij drogen af nous essuyons jullie drogen af vous essuyez zij drogen af ils essuient ; elles essuient ik betaal je paie ; je paye jij betaalt tu paies ; tu payes hij betaalt il paie ; il paye wij betalen nous payons jullie betalen vous payez zij betalen ils paient ; elles paient ; ils payent ; elles payent ik reinig je nettoie jij reinigt tu nettoies hij reinigt il nettoie wij reinigen nous nettoyons jullie reinigen vous nettoyez zij reinigen ils nettoient ; elles nettoient ik verstuur j'envoie jij verstuurt tu envoies hij verstuurt il envoie wij versturen nous envoyons jullie versturen vous envoyez zij versturen ils envoient ; elles envoient ik verveel me je m'ennuie jij verveelt je tu t'ennuies hij verveelt zich il s'ennuie wij vervelen ons nous nous ennuyons jullie vervelen je vous vous ennuyez zij vervelen zich ils s'ennuient ; elles s'ennuient ik begin je commence jij begint tu commences hij begint il commence wij beginnen nous commençons jullie beginnen vous commencez zij beginnen ils commencent ; elles commencent ik eet je mange jij eet tu manges hij eet il mange wij eten nous mangeons jullie eten vous mangez zij eten ils mangent ; elles mangent het sneeuwt il neige ik bescherm je protège jij beschermt tu protèges hij beschermt il protège wij beschermen nous protégeons jullie beschermen vous protégez zij beschermen ils protègent ; elles protègent ik herhaal (een 2e keer zeggen) je répète jij herhaalt (een 2e keer zeggen) tu répètes hij herhaalt (een 2e keer zeggen) il répète wij herhalen (een 2e keer zeggen) nous répétons jullie herhalen (een 2e keer zeggen) vous répétez zij herhalen (een 2e keer zeggen) ils répètent ; elles répètent ik hoop j'espère jij hoopt tu espères hij hoopt il espère wij hopen nous espérons jullie hopen vous espérez zij hopen ils espèrent ; elles espèrent ik weeg je pèse jij weegt tu pèses hij weegt il pèse wij wegen nous pesons jullie wegen vous pesez zij wegen ils pèsent ; elles pèsent het vriest il gèle ik sta op je me lève jij staat op tu te lèves hij staat op il se lève wij staan op nous nous levons jullie staan op vous vous levez ze staan op ils se lèvent; elles se lèvent ik koop j'achète jij koopt tu achètes hij koopt il achète wij kopen nous achetons jullie kopen vous achetez zij kopen ils achètent ; elles achètent ik werp, ik gooi je jette jij werpt, jij gooit tu jettes hij werpt, hij gooit il jette wij werpen, wij gooien nous jetons jullie werpen, jullie gooien vous jetez zij werpen, zij gooien ils jettent ; elles jettent ik heet je m'appelle jij heet tu t'appelles hij heet il s'appelle wij heten nous nous appelons jullie heten vous vous appelez zij heten ils s'appellent ; elles s'appellent Ik ga je vais Jij gaat tu vas Zij gaat elle va Hij gaat il va Wij gaan nous allons Jullie gaan vous allez Zij gaan ils vont