ik heb j'ai

jij hebt tu as
hij heeft il a
wij hebben nous avons
jullie hebben vous avez
ze hebben ils ont ; elles ont
ik ben je suis
jij bent tu es
hij is il est
wij zijn nous sommes
jullie zijn vous êtes
ze zijn ils sont ; elles sont

ik dans je danse
jij danst tu danses
hij danst il danse
wij dansen nous dansons
jullie dansen vous dansez
zij dansen ils dansent ; elles dansent
ik duw je pousse
jij duwt tu pousses
hij duwt il pousse
wij duwen nous poussons
jullie duwen vous poussez
zij duwen ils poussent ; elles poussent
ik kijk je regarde
jij kijkt tu regardes
hij kijkt il regarde
wij kijken nous regardons
jullie kijken vous regardez
zij kijken ils regardent ; elles regardent
ik ontmoet je rencontre
jij ontmoet tu rencontres
hij ontmoet il rencontre
wij ontmoeten nous rencontrons
jullie ontmoeten vous rencontrez
zij ontmoeten ils rencontrent ; elles rencontrent
ik sluit je ferme
jij sluit tu fermes
hij sluit il ferme
wij sluiten nous fermons
jullie sluiten vous fermez
zij sluiten ils ferment ; elles ferment
ik speel je joue
jij speelt tu joues
hij speelt il joue
wij spelen nous jouons
jullie spelen vous jouez
zij spelen ils jouent ; elles jouent
ik spreek je parle
jij spreekt tu parles
hij spreekt il parle
wij spreken nous parlons
jullie spreken vous parlez
zij spreken ils parlent ; elles parlent
ik vertel je raconte
jij vertelt tu racontes
hij vertelt il raconte
wij vertellen nous racontons
jullie vertellen vous racontez
zij vertellen ils racontent ; elles racontent
ik luister j'écoute
jij luistert tu écoutes
hij luistert il écoute
wij luisteren nous écoutons
jullie luisteren vous écoutez
zij luisteren ils écoutent ; elles écoutent
ik werk je travaille
jij werkt tu travailles
hij werkt il travaille
wij werken nous travaillons
jullie werken vous travaillez
zij werken ils travaillent ; elles travaillent
ik zoek je cherche
jij zoekt tu cherches
hij zoekt il cherche
wij zoeken nous cherchons
jullie zoeken vous cherchez
zij zoeken ils cherchent ; elles cherchent
ik sticht je fonde
jij sticht tu fondes
hij sticht il fonde
wij stichten nous fondons
jullie stichten vous fondez
zij stichten ils fondent ; elles fondent
ik ontsla je licencie
jij ontslaat tu licencies
hij ontslaat il licencie
wij ontslaan nous licencions
jullie ontslaan vous licenciez
zij ontslaan ils licencient ; elles licencient
ik argumenteer j'argumente
jij argumenteert tu argumentes
hij argumenteert il argumente
wij argumenteren nous argumentons
jullie argumenteren vous argumentez
zij argumenteren ils argumentent ; elles argumentent
ik vind je trouve
jij vindt tu trouves
hij vindt il trouve
wij vinden nous trouvons
jullie vinden vous trouvez
zij vinden ils trouvent ; elles trouvent
hij stijgt, hij verhoogt il augmente
ze stijgen ils augmentent; elles augmentent
hij daalt, hij vermindert il baisse
ze dalen, ze verminderen ils baissent; elles baissent
ik werf aan, ik neem in dienst j'embauche ; j'engage
jij werft aan, jij neemt in dienst tu embauches; tu engages
hij werft aan, hij neemt in dienst il embauche ; il engage
wij werven aan, wij nemen in dienst nous embauchons ; nous engageons
jullie werven aan, jullie nemen in dienst vous embauchez ; vous engagez
ze werven aan, zij nemen in dienst ils embauchent ; elles embauchent; ils
engagent ; elles engagent
ik schreeuw, ik roep je crie; j'appelle
jij schreeuwt, jij roept tu cries; tu appelles
hij schreeuwt, hij roept il crie; il appelle
wij schreeuwen, wij roepen nous crions; nous appelons
jullie schreeuwen, jullie roepen vous criez; vous appelez
zij schreeuwen, zij roepen ils crient; elles crient; ils appellent ; elles
appellent
ik herhaal (een 2e keer leren) je révise
jij herhaalt (een 2e keer leren) tu révises
hij herhaalt (een 2e keer leren) il révise
wij herhalen (een 2e keer leren) nous révisons
jullie herhalen (een 2e keer leren) vous révisez
zij herhalen (een 2e keer leren) ils révisent ; elles révisent
ik was me je me lave
jij wast je tu te laves
hij wast zich il se lave
wij wassen ons nous nous lavons
jullie wassen je vous vous lavez
zij wassen zich ils se lavent ; elles se lavent
ik kleed me je m'habille
jij kleedt je tu t'habilles
hij kleedt zich il s'habille
wij kleden ons nous nous habillons
jullie kleden je vous vous habillez
zij kleden zich ils s'habillent ; elles s'habillent
ik vergis me je me trompe
jij vergist je tu te trompes
hij vergist zich il se trompe
wij vergissen ons nous nous trompons
jullie vergissen je vous vous trompez
zij vergissen zich ils se trompent ; elles se trompent
ik haast me je me dépêche
jij haast je tu te dépêches
hij haast zich il se dépêche
wij haasten ons nous nous dépêchons
jullie haasten je vous vous dépêchez
zij haasten zich ils se dépêchent ; elles se dépêchent

ik (be)eindig je finis; je termine

jij (be)eindigt tu finis ; tu termines
hij (be)eindigt il finit; il termine
wij (be)eindigen nous finissons; nous terminons
jullie (be)eindigen vous finissez; vous terminez
zij (be)eindigen ils finissent ; elles finissent ; ils terminent;
elles terminent
ik kies je choisis
jij kiest tu choisis
hij kiest il choisit
wij kiezen nous choisissons
jullie kiezen vous choisissez
zij kiezen ils choisissent ; elles choisissent
ik vermager je maigris
jij vermagert tu maigris
hij vermagert il maigrit
wij vermageren nous maigrissons
jullie vermageren vous maigrissez
zij vermageren ils maigrissent ; elles maigrissent
ik verdik je grossis
jij verdikt tu grossis
hij verdikt il grossit
wij verdikken nous grossissons
jullie verdikken vous grossissez
zij verdikken ils grossissent ; elles grossissent
ik vul (in) je remplis
jij vult (in) tu remplis
hij vult( in) il remplit
wij vullen( in) nous remplissons
jullie vullen (in) vous remplissez
zij vullen (in) ils remplissent ; elles remplissent
ik denk na je réfléchis
jij denkt na tu réfléchis
hij denkt na il réfléchit
wij denken na nous réfléchissons
jullie denken na vous réfléchissez
zij denken na ils réfléchissent ; elles réfléchissent
ik slaag je réussis
jij slaagt tu réussis
hij slaagt il réussit
wij slagen nous réussissons
jullie slagen vous réussissez
ze slagen ils réussissent ; elles réussissent
ik vertrek je pars ; je m'en vais
jij vertrekt tu pars ; tu t'en vas
hij vertrekt il part ; il s'en va
wij vertrekken nous partons ; nous nous en allons
jullie vertrekken vous partez; vous vous en allez
zij vertrekken ils partent ; elles partent ; ils s'en vont ;
elles s'en vont
ik bedien je sers
jij bedient tu sers
hij bedient il sert
wij bedienen nous servons
jullie bedienen vous servez
zij bedienen ils servent ; elles servent
ik slaap je dors
jij slaapt tu dors
hij slaapt il dort
wij slapen nous dormons
jullie slapen vous dormez
zij slapen ils dorment ; elles dorment
ik ga naar buiten je sors
jij gaat naar buiten tu sors
hij gaat naar buiten il sort
wij gaan naar buiten nous sortons
jullie gaan naar buiten vous sortez
zij gaan naar buiten ils sortent ; elles sortent
ik lieg je mens
jij liegt tu mens
hij liegt il ment
wij liegen nous mentons
jullie liegen vous mentez
zij liegen ils mentent ; elles mentent
ik voel je sens
jij voelt tu sens
hij voelt il sent
wij voelen nous sentons
jullie voelen vous sentez
zij voelen ils sentent ; elles sentent

ik krijg je reçois
jij krijgt tu reçois
hij krijgt il reçoit
wij krijgen nous recevons
jullie krijgen vous recevez
zij krijgen ils reçoivent ; elles reçoivent
ik moet je dois
jij moet tu dois
hij moet il doit
wij moeten nous devons
jullie moeten vous devez
zij moeten ils doivent ; elles doivent

ik antwoord je réponds
jij antwoordt tu réponds
hij antwoordt il répond
wij antwoorden nous répondons
jullie antwoorden vous répondez
zij antwoorden ils répondent ; elles répondent
ik hoor j'entends
jij hoort tu entends
hij hoort il entend
wij horen nous entendons
jullie horen vous entendez
zij horen ils entendent ; elles entendent
ik beweer je prétends
jij beweert tu prétends
hij beweert il prétend
wij beweren nous prétendons
jullie beweren vous prétendez
zij beweren ils prétendent ; elles prétendent
ik geef terug je rends
jij geeft terug tu rends
hij geeft terug il rend
wij geven terug nous rendons
jullie geven terug vous rendez
zij geven terug ils rendent ; elles rendent
ik begeef me je me rends
jij begeeft je tu te rends
hij begeeft zich il se rend
wij begeven ons nous nous rendons
jullie begeven je vous vous rendez
zij begeven zich ils se rendent ; elles se rendent
ik verdedig je défends
jij verdedigt tu défends
hij verdedigt il défend
wij verdedigen nous défendons
jullie verdedigen vous défendez
zij verdedigen ils défendent ; elles défendent
ik verkoop je vends
jij verkoopt tu vends
hij verkoopt il vend
wij verkopen nous vendons
jullie verkopen vous vendez
zij verkopen ils vendent ; elles vendent
ik verlies je perds
jij verliest tu perds
hij verliest il perd
wij verliezen nous perdons
jullie verliezen vous perdez
zij verliezen ils perdent ; elles perdent
ik verwar je confonds
jij verwart tu confonds
hij verwart il confond
wij verwarren nous confondons
jullie verwarren vous confondez
zij verwarren ils confondent ; elles confondent
ik wacht j'attends
jij wacht tu attends
hij wacht il attend
wij wachten nous attendons
jullie wachten vous attendez
zij wachten ils attendent ; elles attendent
ik ga naar beneden je descends
jij gaat naar beneden tu descends
hij gaat naar beneden il descend
wij gaan naar beneden nous descendons
jullie gaan naar beneden vous descendez
zij gaan naar beneden ils descendent ; elles descendent
ik ontspan me je me détends
jij ontspant je tu te détends
hij ontspant zich il se détend
wij ontspannen ons nous nous détendons
jullie ontspannen je vous vous détendez
zij ontspannen zich ils se détendent ; elles se détendent

ik droog af j'essuie
jij droogt af tu essuies
hij droogt af il essuie
wij drogen af nous essuyons
jullie drogen af vous essuyez
zij drogen af ils essuient ; elles essuient
ik betaal je paie ; je paye
jij betaalt tu paies ; tu payes
hij betaalt il paie ; il paye
wij betalen nous payons
jullie betalen vous payez
zij betalen ils paient ; elles paient ; ils payent ; elles
payent
ik reinig je nettoie
jij reinigt tu nettoies
hij reinigt il nettoie
wij reinigen nous nettoyons
jullie reinigen vous nettoyez
zij reinigen ils nettoient ; elles nettoient
ik verstuur j'envoie
jij verstuurt tu envoies
hij verstuurt il envoie
wij versturen nous envoyons
jullie versturen vous envoyez
zij versturen ils envoient ; elles envoient
ik verveel me je m'ennuie
jij verveelt je tu t'ennuies
hij verveelt zich il s'ennuie
wij vervelen ons nous nous ennuyons
jullie vervelen je vous vous ennuyez
zij vervelen zich ils s'ennuient ; elles s'ennuient
ik begin je commence
jij begint tu commences
hij begint il commence
wij beginnen nous commençons
jullie beginnen vous commencez
zij beginnen ils commencent ; elles commencent
ik eet je mange
jij eet tu manges
hij eet il mange
wij eten nous mangeons
jullie eten vous mangez
zij eten ils mangent ; elles mangent
het sneeuwt il neige

ik bescherm je protège
jij beschermt tu protèges
hij beschermt il protège
wij beschermen nous protégeons
jullie beschermen vous protégez
zij beschermen ils protègent ; elles protègent
ik herhaal (een 2e keer zeggen) je répète
jij herhaalt (een 2e keer zeggen) tu répètes
hij herhaalt (een 2e keer zeggen) il répète
wij herhalen (een 2e keer zeggen) nous répétons
jullie herhalen (een 2e keer zeggen) vous répétez
zij herhalen (een 2e keer zeggen) ils répètent ; elles répètent
ik hoop j'espère
jij hoopt tu espères
hij hoopt il espère
wij hopen nous espérons
jullie hopen vous espérez
zij hopen ils espèrent ; elles espèrent
ik weeg je pèse
jij weegt tu pèses
hij weegt il pèse
wij wegen nous pesons
jullie wegen vous pesez
zij wegen ils pèsent ; elles pèsent
het vriest il gèle
ik sta op je me lève
jij staat op tu te lèves
hij staat op il se lève
wij staan op nous nous levons
jullie staan op vous vous levez
ze staan op ils se lèvent; elles se lèvent
ik koop j'achète
jij koopt tu achètes
hij koopt il achète
wij kopen nous achetons
jullie kopen vous achetez
zij kopen ils achètent ; elles achètent
ik werp, ik gooi je jette
jij werpt, jij gooit tu jettes
hij werpt, hij gooit il jette
wij werpen, wij gooien nous jetons
jullie werpen, jullie gooien vous jetez
zij werpen, zij gooien ils jettent ; elles jettent
ik heet je m'appelle
jij heet tu t'appelles
hij heet il s'appelle
wij heten nous nous appelons
jullie heten vous vous appelez
zij heten ils s'appellent ; elles s'appellent
ik ga je vais
jij gaat tu vas
hij gaat il va
wij gaan nous allons
jullie gaan vous allez
zij gaan ils vont

ik (be)dek je couvre
jij (be)dekt tu couvres
hij (be)dekt il couvre
wij (be)dekken nous couvrons
jullie (be)dekken vous couvrez
zij (be)dekken ils couvrent ; elles couvrent
ik open j'ouvre
jij opent tu ouvres
hij opent il ouvre
wij openen nous ouvrons
jullie openen vous ouvrez
zij openen ils ouvrent ; elles ouvrent
ik schenk j'offre
jij schenkt tu offres
hij schenkt il offre
wij schenken nous offrons
jullie schenken vous offrez
zij schenken ils offrent ; elles offrent
ik ontdek je découvre
jij ontdekt tu découvres
hij ontdekt il découvre
wij ontdekken nous découvrons
jullie ontdekken vous découvrez
zij ontdekken ils découvrent ; elles découvrent
ik lijd je souffre
jij lijdt tu souffres
hij lijdt il souffre
wij lijden nous souffrons
jullie lijden vous souffrez
zij lijden ils souffrent ; elles souffrent

ik houd vast je tiens

jij houdt vast tu tiens
hij houdt vast il tient
wij houden vast nous tenons
jullie houden vast vous tenez
zij houden vast ils tiennent ; elles tiennent
ik onthoud je retiens
jij onthoudt tu retiens
hij onthoudt il retient
wij onthouden nous retenons
jullie onthouden vous retenez
zij onthouden ils retiennent ; elles retiennent
ik kom je viens
jij komt tu viens
hij komt il vient
wij komen nous venons
jullie komen vous venez
zij komen ils viennent ; elles viennent
ik word je deviens
jij wordt tu deviens
hij wordt il devient
wij worden nous devenons
jullie worden vous devenez
zij worden ils deviennent ; elles deviennent
ik verkrijg j'obtiens
jij verkrijgt tu obtiens
hij verkrijgt il obtient
wij verkrijgen nous obtenons
jullie verkrijgen vous obtenez
zij verkrijgen ils obtiennent ; elles obtiennent
ik ontvang j'accueille
jij ontvangt tu accueilles
hij ontvangt il accueille
wij ontvangen nous accueillons
jullie ontvangen vous accueillez
zij ontvangen ils accueillent ; elles accueillent
ik sterf je meurs
jij sterft tu meurs
hij sterft il meurt
wij sterven nous mourons
jullie sterven vous mourez
zij sterven ils meurent ; elles meurent
ik loop je cours
jij loopt tu cours
hij loopt il court
wij lopen nous courons
jullie lopen vous courez
zij lopen ils courent ; elles courent

ik ga zitten je m'assieds ; je m’assois

jij gaat zitten tu t'assieds ; tu t’assois
hij gaat zitten il s'assied ; il s’assoit
wij gaan zitten nous nous asseyons ; nous nous assoyons
jullie gaan zitten vous vous asseyez ; vous vous assoyez
zij gaan zitten ils s'asseyent ; elles s'asseyent ; ils
s’assoient ; elles s’assoient
het regent il pleut
ik mag, ik kan je peux
jij mag, jij kunt tu peux
hij mag, hij kan il peut
wij mogen, wij kunnen nous pouvons
jullie mogen, jullie kunnen vous pouvez
zij mogen, zij kunnen ils peuvent ; elles peuvent
ik weet, ik kan je sais
jij weet, jij kunt tu sais
hij weet, hij kan il sait
wij weten, wij kunnen nous savons
jullie weten, jullie kunnen vous savez
zij weten, zij kunnen ils savent ; elles savent
ik wil je veux
jij wilt tu veux
hij wil il veut
wij willen nous voulons
jullie willen vous voulez
zij willen ils veulent ; elles veulent
ik zie je vois
jij ziet tu vois
hij ziet il voit
wij zien nous voyons
jullie zien vous voyez
zij zien ils voient ; elles voient

ik vrees je crains
jij vreest tu crains
hij vreest il craint
wij vrezen nous craignons
jullie vrezen vous craignez
zij vrezen ils craignent ; elles craignent
ik klaag je me plains
jij klaagt tu te plains
hij klaagt il se plaint
wij klagen nous nous plaignons
jullie klagen vous vous plaignez
zij klagen ils se plaignent ; elles se plaignent
ik doof j'éteins
jij dooft tu éteins
hij dooft il éteint
wij doven nous éteignons
jullie doven vous éteignez
zij doven ils éteignent ; elles éteignent

ik neem je prends
jij neemt tu prends
hij neemt il prend
wij nemen nous prenons
jullie nemen vous prenez
zij nemen ils prennent ; elles prennent
ik begrijp je comprends
jij begrijpt tu comprends
hij begrijpt il comprend
wij begrijpen nous comprenons
jullie begrijpen vous comprenez
zij begrijpen ils comprennent ; elles comprennent

ik zet je mets
jij zet tu mets
hij zet il met
wij zetten nous mettons
jullie zetten vous mettez
zij zetten ils mettent ; elles mettent
ik beloof je promets
jij belooft tu promets
hij belooft il promet
wij beloven nous promettons
jullie beloven vous promettez
zij beloven ils promettent ; elles promettent
ik laat toe je permets
jij laat toe tu permets
hij laat toe il permet
wij laten toe nous permettons
jullie laten toe vous permettez
zij laten toe ils permettent ; elles permettent
ik los op je résous; je solutionne
jij lost op tu résous; tu solutionnes
hij lost op il résout; il solutionne
wij lossen op nous résolvons; nous solutionnons
jullie lossen op vous résolvez ; vous solutionnez
zij lossen op ils résolvent ; elles résolvent; ils
solutionnent; elles solutionnent
ik drink je bois
jij drinkt tu bois
hij drinkt il boit
wij drinken nous buvons
jullie drinken vous buvez
zij drinken ils boivent ; elles boivent
ik produceer je produis
jij produceert tu produis
hij produceert il produit
wij produceren nous produisons
jullie produceren vous produisez
zij produceren ils produisent ; elles produisent
ik vertaal je traduis
jij vertaalt tu traduis
hij vertaalt il traduit
wij vertalen nous traduisons
jullie vertalen vous traduisez
zij vertalen ils traduisent ; elles traduisent
ik bouw je construis ; je bâtis
jij bouwt tu construis; tu bâtis
hij bouwt il construit ; il bâtit
wij bouwen nous construisons ; nous bâtissons
jullie bouwen vous construisez ; vous bâtissez
zij bouwen ils construisent ; elles construisent ; ils
bâtissent ; elles bâtissent
ik zwijg je me tais
jij zwijgt tu te tais
hij zwijgt il se tait
wij zwijgen nous nous taisons
jullie zwijgen vous vous taisez
zij zwijgen ils se taisent ; elles se taisent
ik zeg je dis
jij zegt tu dis
hij zegt il dit
wij zeggen nous disons
jullie zeggen vous dites
zij zeggen ils disent ; elles disent
ik verbied j'interdis
jij verbiedt tu interdis
hij verbiedt il interdit
wij verbieden nous interdisons
jullie verbieden vous interdisez
zij verbieden ils interdisent ; elles interdisent
ik lees je lis
jij leest tu lis
hij leest il lit
wij lezen nous lisons
jullie lezen vous lisez
zij lezen ils lisent ; elles lisent
ik lach je ris
jij lacht tu ris
hij lacht il rit
wij lachen nous rions
jullie lachen vous riez
zij lachen ils rient ; elles rient
ik leef je vis
jij leeft tu vis
hij leeft il vit
wij leven nous vivons
jullie leven vous vivez
zij leven ils vivent ; elles vivent
ik doe je fais
jij doet tu fais
hij doet il fait
wij doen nous faisons
jullie doen vous faites
zij doen ils font ; elles font
ik denk, ik geloof je crois ; je pense
jij denkt, jij gelooft tu crois ; tu penses
hij denkt, hij gelooft il croit; il pense
wij denken, wij geloven nous croyons ; nous pensons
jullie denken, jullie geloven vous croyez ; vous pensez
zij denken, zij geloven ils croient; elles croient ; ils pensent ; elles
pensent
ik ken je connais
jij kent tu connais
hij kent il connait; il connaît
wij kennen nous connaissons
jullie kennen vous connaissez
zij kennen ils connaissent; elles connaissent
ik schrijf j'écris
jij schrijft tu écris
hij schrijft il écrit
wij schrijven nous écrivons
jullie schrijven vous écrivez
zij schrijven ils écrivent ; elles écrivent
ik overtuig je convaincs; je persuade
jij overtuigt tu convaincs; tu persuades
hij overtuigt il convainc; il persuade
wij overtuigen nous convainquons; nous persuadons
jullie overtuigen vous convainquez; vous persuadez
ze overtuigen ils convainquent; elles convainquent; elles
persuadent; ils persuadent
ik volg je suis
jij volgt tu suis
hij volgt il suit
wij volgen nous suivons
jullie volgen vous suivez
ze volgen ils suivent; elles suivent
ik besluit je conclus
jij besluit tu conclus
hij besluit il conclut
wij besluiten nous concluons
jullie besluiten vous concluez
zij besluiten ils concluent ; elles concluent
er is il y a
er zijn il y a