jij hebt gehad tu as eu hij heeft gehad il a eu wij hebben gehad nous avons eu jullie hebben gehad vous avez eu ze hebben gehad ils ont eu ; elles ont eu ik ben geweest j'ai été jij bent geweest tu as été hij is geweest il a été wij zijn geweest nous avons été jullie zijn geweest vous avez été ze zijn geweest ils ont été ; elles ont été
ik heb gedanst j'ai dansé
jij hebt gedanst tu as dansé hij heeft gedanst il a dansé wij hebben gedanst nous avons dansé jullie hebben gedanst vous avez dansé ze hebben gedanst ils ont dansé ; elles ont dansé ik heb geduwd j'ai poussé jij hebt geduwd tu as poussé hij heeft geduwd il a poussé wij hebben geduwd nous avons poussé jullie hebben geduwd vous avez poussé ze hebben geduwd ils ont poussé ; elles ont poussé ik heb gekeken j'ai regardé jij hebt gekeken tu as regardé hij heeft gekeken il a regardé wij hebben gekeken nous avons regardé jullie hebben gekeken vous avez regardé ze hebben gekeken ils ont regardé ; elles ont regardé ik heb ontmoet j'ai rencontré jij hebt ontmoet tu as rencontré hij heeft ontmoet il a rencontré wij hebben ontmoet nous avons rencontré jullie hebben ontmoet vous avez rencontré ze hebben ontmoet ils ont rencontré ; elles ont rencontré ik heb gesloten j'ai fermé jij hebt gesloten tu as fermé hij heeft gesloten il a fermé wij hebben gesloten nous avons fermé jullie hebben gesloten vous avez fermé ze hebben gesloten ils ont fermé ; elles ont fermé ik heb gespeeld j'ai joué jij hebt gespeeld tu as joué hij heeft gespeeld il a joué wij hebben gespeeld nous avons joué jullie hebben gespeeld vous avez joué ze hebben gespeeld ils ont joué ; elles ont joué ik heb gesproken j'ai parlé jij hebt gesproken tu as parlé hij heeft gesproken il a parlé wij hebben gesproken nous avons parlé jullie hebben gesproken vous avez parlé ze hebben gesproken ils ont parlé ; elles ont parlé ik heb verteld j'ai raconté jij hebt verteld tu as raconté hij heeft verteld il a raconté wij hebben verteld nous avons raconté jullie hebben verteld vous avez raconté ze hebben verteld ils ont raconté ; elles ont raconté ik heb geluisterd j'ai écouté jij hebt geluisterd tu as écouté hij heeft geluisterd il a écouté wij hebben geluisterd nous avons écouté jullie hebben geluisterd vous avez écouté ze hebben geluisterd ils ont écouté ; elles ont écouté ik heb gewerkt j'ai travaillé jij hebt gewerkt tu as travaillé hij heeft gewerkt il a travaillé wij hebben gewerkt nous avons travaillé jullie hebben gewerkt vous avez travaillé ze hebben gewerkt ils ont travaillé ; elles ont travaillé ik heb gezocht j'ai cherché jij hebt gezocht tu as cherché hij heeft gezocht il a cherché wij hebben gezocht nous avons cherché jullie hebben gezocht vous avez cherché ze hebben gezocht ils ont cherché ; elles ont cherché ik heb gesticht j'ai fondé jij hebt gesticht tu as fondé hij heeft gesticht il a fondé wij hebben gesticht nous avons fondé jullie hebben gesticht vous avez fondé ze hebben gesticht ils ont fondé ; elles ont fondé ik heb ontslagen j'ai licencié jij hebt ontslagen tu as licencié hij heeft ontslagen il a licencié wij hebben ontslagen nous avons licencié jullie hebben ontslagen vous avez licencié ze hebben ontslagen ils ont licencié ; elles ont licencié ik heb geargumenteerd j'ai argumenté jij hebt geargumenteerd tu as argumenté hij heeft geargumenteerd il a argumenté wij hebben geargumenteerd nous avons argumenté jullie hebben geargumenteerd vous avez argumenté ze hebben geargumenteerd ils ont argumenté ; elles ont argumenté ik heb gevonden j'ai trouvé jij hebt gevonden tu as trouvé hij heeft gevonden il a trouvé wij hebben gevonden nous avons trouvé jullie hebben gevonden vous avez trouvé ze hebben gevonden ils ont trouvé ; elles ont trouvé hij is gestegen il a augmenté ze zijn gestegen ils ont augmenté ; elles ont augmenté hij is gedaald il a baissé ze zijn gedaald ils ont baissé ; elles ont baissé ik heb aangeworven, in dienst j'ai embauché ; j'ai engagé genomen jij hebt aangeworven, in dienst tu as embauché ; tu as engagé genomen hij heeft aangeworven, in dienst il a embauché ; il a engagé genomen wij hebben aangeworven, in nous avons embauché ; nous avons dienst genomen engagé jullie hebben aangeworven, in vous avez embauché ; vous avez engagé dienst genomen ze hebben aangeworven, in ils ont embauché ; elles ont embauché ; dienst genomen ils ont engagé ; elles ont engagé ik heb geroepen, ik heb j'ai crié ; j'ai appelé geschreeuwd jij hebt geroepen, jij hebt tu as crié ; tu as appelé geschreeuwd hij heeft geroepen, hij heeft il a crié ; il a appelé geschreeuwd wij hebben geroepen, wij hebben nous avons crié ; nous avons appelé geschreeuwd jullie hebben geroepen, jullie vous avez crié ; vous avez appelé hebben geschreeuwd ze hebben geroepen, ze hebben ils ont crié ; ils ont appelé ; elles ont crié geschreeuwd ; elles ont appelé ik heb herhaald (een tweede keer j'ai révisé leren) jij hebt herhaald (een tweede tu as révisé keer leren) hij heeft herhaald (een tweede il a révisé keer leren) wij hebben herhaald (een tweede nous avons révisé keer leren) jullie hebben herhaald (een vous avez révisé tweede keer leren) ze hebben herhaald (een tweede ils ont révisé ; elles ont révisé keer leren) ik heb (be)eindigd j'ai fini ; j'ai terminé jij hebt (be)eindigd tu as fini ; tu as terminé hij heeft (be)eindigd il a fini ; il a terminé wij hebben (be)eindigd nous avons fini ; nous avons terminé jullie hebben (be)eindigd vous avez fini ; vous avez terminé ze hebben (be)eindigd ils ont fini ; elles ont fini ; ils ont terminé ; elles ont terminé ik heb gekozen j'ai choisi jij hebt gekozen tu as choisi hij heeft gekozen il a choisi wij hebben gekozen nous avons choisi jullie hebben gekozen vous avez choisi ze hebben gekozen ils ont choisi ; elles ont choisi ik ben vermagerd j'ai maigri jij bent vermagerd tu as maigri hij is vermagerd il a maigri wij zijn vermagerd nous avons maigri jullie zijn vermagerd vous avez maigri ze zijn vermagerd ils ont maigri ; elles ont maigri ik ben verdikt j'ai grossi jij bent verdikt tu as grossi hij is verdikt il a grossi wij zijn verdikt nous avons grossi jullie zijn verdikt vous avez grossi ze zijn verdikt ils ont grossi ; elles ont grossi ik heb (in)gevuld j'ai rempli jij hebt (in)gevuld tu as rempli hij heeft (in)gevuld il a rempli wij hebben (in)gevuld nous avons rempli jullie hebben (in)gevuld vous avez rempli ze hebben (in)gevuld ils ont rempli ; elles ont rempli ik heb nagedacht j'ai réfléchi jij hebt nagedacht tu as réfléchi hij heeft nagedacht il a réfléchi wij hebben nagedacht nous avons réfléchi jullie hebben nagedacht vous avez réfléchi ze hebben nagedacht ils ont réfléchi ; elles ont réfléchi ik ben geslaagd j'ai réussi jij bent geslaagd tu as réussi hij is geslaagd il a réussi wij zijn geslaagd nous avons réussi jullie zijn geslaagd vous avez réussi ze zijn geslaagd ils ont réussi ; elles ont réussi
ik heb bediend j'ai servi
jij hebt bediend tu as servi hij heeft bediend il a servi wij hebben bediend nous avons servi jullie hebben bediend vous avez servi ze hebben bediend ils ont servi ; elles ont servi ik heb geslapen j'ai dormi jij hebt geslapen tu as dormi hij heeft geslapen il a dormi wij hebben geslapen nous avons dormi jullie hebben geslapen vous avez dormi ze hebben geslapen ils ont dormi ; elles ont dormi ik heb gelogen j'ai menti jij hebt gelogen tu as menti hij heeft gelogen il a menti wij hebben gelogen nous avons menti jullie hebben gelogen vous avez menti ze hebben gelogen ils ont menti ; elles ont menti ik heb gevoeld j'ai senti jij hebt gevoeld tu as senti hij heeft gevoeld il a senti wij hebben gevoeld nous avons senti jullie hebben gevoeld vous avez senti ze hebben gevoeld ils ont senti ; elles ont senti
ik heb gekregen j'ai reçu
jij hebt gekregen tu as reçu hij heeft gekregen il a reçu wij hebben gekregen nous avons reçu jullie hebben gekregen vous avez reçu ze hebben gekregen ils ont reçu ; elles ont reçu ik heb gemoeten j'ai dû jij hebt gemoeten tu as dû hij heeft gemoeten il a dû wij hebben gemoeten nous avons dû jullie hebben gemoeten vous avez dû ze hebben gemoeten ils ont dû ; elles ont dû
ik heb geantwoord j'ai répondu
jij hebt geantwoord tu as répondu hij heeft geantwoord il a répondu wij hebben geantwoord nous avons répondu jullie hebben geantwoord vous avez répondu ze hebben geantwoord ils ont répondu ; elles ont répondu ik heb gehoord j'ai entendu jij hebt gehoord tu as entendu hij heeft gehoord il a entendu wij hebben gehoord nous avons entendu jullie hebben gehoord vous avez entendu ze hebben gehoord ils ont entendu ; elles ont entendu ik heb beweerd j'ai prétendu jij hebt beweerd tu as prétendu hij heeft beweerd il a prétendu wij hebben beweerd nous avons prétendu jullie hebben beweerd vous avez prétendu ze hebben beweerd ils ont prétendu ; elles ont prétendu ik heb teruggegeven j'ai rendu jij hebt teruggegeven tu as rendu hij heeft teruggegeven il a rendu wij hebben teruggegeven nous avons rendu jullie hebben teruggegeven vous avez rendu ze hebben teruggegeven ils ont rendu ; elles ont rendu ik heb verdedigd j'ai défendu jij hebt verdedigd tu as défendu hij heeft verdedigd il a défendu wij hebben verdedigd nous avons défendu jullie hebben verdedigd vous avez défendu ze hebben verdedigd ils ont défendu ; elles ont défendu ik heb verkocht j'ai vendu jij hebt verkocht tu as vendu hij heeft verkocht il a vendu wij hebben verkocht nous avons vendu jullie hebben verkocht vous avez vendu ze hebben verkocht ils ont vendu ; elles ont vendu ik heb verloren j'ai perdu jij hebt verloren tu as perdu hij heeft verloren il a perdu wij hebben verloren nous avons perdu jullie hebben verloren vous avez perdu ze hebben verloren ils ont perdu ; elles ont perdu ik heb verward j'ai confondu jij hebt verward tu as confondu hij heeft verward il a confondu wij hebben verward nous avons confondu jullie hebben verward vous avez confondu ze hebben verward ils ont confondu ; elles ont confondu ik heb gewacht j'ai attendu jij hebt gewacht tu as attendu hij heeft gewacht il a attendu wij hebben gewacht nous avons attendu jullie hebben gewacht vous avez attendu ze hebben gewacht ils ont attendu ; elles ont attendu ik heb afgedroogd j'ai essuyé jij hebt afgedroogd tu as essuyé hij heeft afgedroogd il a essuyé wij hebben afgedroogd nous avons essuyé jullie hebben afgedroogd vous avez essuyé ze hebben afgedroogd ils ont essuyé ; elles ont essuyé ik heb betaald j'ai payé jij hebt betaald tu as payé hij heeft betaald il a payé wij hebben betaald nous avons payé jullie hebben betaald vous avez payé ze hebben betaald ils ont payé ; elles ont payé ik heb gereinigd j'ai nettoyé jij hebt gereinigd tu as nettoyé hij heeft gereinigd il a nettoyé wij hebben gereinigd nous avons nettoyé jullie hebben gereinigd vous avez nettoyé ze hebben gereinigd ils ont nettoyé ; elles ont nettoyé ik heb verstuurd j'ai envoyé jij hebt verstuurd tu as envoyé hij heeft verstuurd il a envoyé wij hebben verstuurd nous avons envoyé jullie hebben verstuurd vous avez envoyé ze hebben verstuurd ils ont envoyé ; elles ont envoyé ik ben begonnen j'ai commencé jij bent begonnen tu as commencé hij is begonnen il a commencé wij zijn begonnen nous avons commencé jullie zijn begonnen vous avez commencé ze zijn begonnen ils ont commencé ik heb gegeten j'ai mangé jij hebt gegeten tu as mangé hij heeft gegeten il a mangé wij hebben gegeten nous avons mangé jullie hebben gegeten vous avez mangé ze hebben gegeten ils ont mangé ; elles ont mangé het heeft gesneeuwd il a neigé
ik heb beschermd j'ai protégé
jij hebt beschermd tu as protégé hij heeft beschermd il a protégé wij hebben beschermd nous avons protégé jullie hebben beschermd vous avez protégé ze hebben beschermd ils ont protégé ; elles ont protégé ik heb herhaald (een tweede keer j'ai répété zeggen) jij hebt herhaald (een tweede tu as répété keer zeggen) hij heeft herhaald (een tweede il a répété keer zeggen) wij hebben herhaald (een tweede nous avons répété keer zeggen) jullie hebben herhaald (een vous avez répété tweede keer zeggen) ze hebben herhaald (een tweede ils ont répété ; elles ont répété keer zeggen) ik heb gehoopt j'ai espéré jij hebt gehoopt tu as espéré hij heeft gehoopt il a espéré wij hebben gehoopt nous avons espéré jullie hebben gehoopt vous avez espéré ze hebben gehoopt ils ont espéré ; elles ont espéré ik heb gewogen j'ai pesé jij hebt gewogen tu as pesé hij heeft gewogen il a pesé wij hebben gewogen nous avons pesé jullie hebben gewogen vous avez pesé ze hebben gewogen ils ont pesé ; elles ont pesé het heeft gevroren il a gelé ik heb gekocht j'ai acheté jij hebt gekocht tu as acheté hij heeft gekocht il a acheté wij hebben gekocht nous avons acheté jullie hebben gekocht vous avez acheté ze hebben gekocht ils ont acheté ; elles ont acheté ik heb geworpen, ik heb gegooid j'ai jeté jij hebt geworpen, jij hebt tu as jeté gegooid hij heeft geworpen, hij heeft il a jeté gegooid wij hebben geworpen, wij hebben nous avons jeté gegooid jullie hebben geworpen, jullie vous avez jeté hebben gegooid ze hebben geworpen, ze hebben ils ont jeté ; elles ont jeté gegooid ik heb bedekt (gedekt) j'ai couvert jij hebt bedekt (gedekt) tu as couvert hij heeft bedekt (gedekt) il a couvert wij hebben bedekt (gedekt) nous avons couvert jullie hebben bedekt (gedekt) vous avez couvert ze hebben bedekt (gedekt) ils ont couvert ; elles ont couvert ik heb geopend j'ai ouvert jij hebt geopend tu as ouvert hij heeft geopend il a ouvert wij hebben geopend nous avons ouvert jullie hebben geopend vous avez ouvert ze hebben geopend ils ont ouvert ; elles ont ouvert ik heb geschonken j'ai offert jij hebt geschonken tu as offert hij heeft geschonken il a offert wij hebben geschonken nous avons offert jullie hebben geschonken vous avez offert ze hebben geschonken ils ont offert ; elles ont offert ik heb ontdekt j'ai découvert jij hebt ontdekt tu as découvert hij heeft ontdekt il a découvert wij hebben ontdekt nous avons découvert jullie hebben ontdekt vous avez découvert ze hebben ontdekt ils ont découvert ; elles ont découvert ik heb geleden j'ai souffert jij hebt geleden tu as souffert hij heeft geleden il a souffert wij hebben geleden nous avons souffert jullie hebben geleden vous avez souffert ze hebben geleden ils ont souffert ; elles ont souffert
ik heb vastgehouden j'ai tenu
jij hebt vastgehouden tu as tenu hij heeft vastgehouden il a tenu wij hebben vastgehouden nous avons tenu jullie hebben vastgehouden vous avez tenu ze hebben vastgehouden ils ont tenu ; elles ont tenu ik heb onthouden j'ai retenu jij hebt onthouden tu as retenu hij heeft onthouden il a retenu wij hebben onthouden nous avons retenu jullie hebben onthouden vous avez retenu ze hebben onthouden ils ont retenu ; elles ont retenu ik heb verkregen j'ai obtenu jij hebt verkregen tu as obtenu hij heeft verkregen il a obtenu wij hebben verkregen nous avons obtenu jullie hebben verkregen vous avez obtenu ze hebben verkregen ils ont obtenu ; elles ont obtenu ik heb ontvangen j'ai accueilli jij hebt ontvangen tu as accueilli hij heeft ontvangen il a accueilli wij hebben ontvangen nous avons accueilli jullie hebben ontvangen vous avez accueilli ze hebben ontvangen ils ont accueilli ; elles ont accueilli ik heb gelopen j'ai couru jij hebt gelopen tu as couru hij heeft gelopen il a couru wij hebben gelopen nous avons couru jullie hebben gelopen vous avez couru ze hebben gelopen ils ont couru ; elles ont couru het heeft geregend il a plu ik heb gemogen, ik heb gekund j'ai pu jij hebt gemogen, jij hebt gekund tu as pu hij heeft gemogen, hij heeft il a pu gekund wij hebben gemogen, wij hebben nous avons pu gekund jullie hebben gemogen, jullie vous avez pu hebben gekund ze hebben gemogen, ze hebben ils ont pu ; elles ont pu gekund ik heb geweten, ik heb gekund j'ai su jij hebt geweten, jij hebt gekund tu as su hij heeft geweten, hij heeft il a su gekund wij hebben geweten, wij hebben nous avons su gekund jullie hebben geweten, jullie vous avez su hebben gekund ze hebben geweten, ze hebben ils ont su ; elles ont su gekund ik heb gewild j'ai voulu jij hebt gewild tu as voulu hij heeft gewild il a voulu wij hebben gewild nous avons voulu jullie hebben gewild vous avez voulu ze hebben gewild ils ont voulu ; elles ont voulu ik heb gezien j'ai vu jij hebt gezien tu as vu hij heeft gezien il a vu wij hebben gezien nous avons vu jullie hebben gezien vous avez vu ze hebben gezien ils ont vu ; elles ont vu
ik heb gevreesd j'ai craint
jij hebt gevreesd tu as craint hij heeft gevreesd il a craint wij hebben gevreesd nous avons craint jullie hebben gevreesd vous avez craint ze hebben gevreesd ils ont craint ; elles ont craint ik heb gedoofd j'ai éteint jij hebt gedoofd tu as éteint hij heeft gedoofd il a éteint wij hebben gedoofd nous avons éteint jullie hebben gedoofd vous avez éteint ze hebben gedoofd ils ont éteint ; elles ont éteint
ik heb genomen j'ai pris
jij hebt genomen tu as pris hij heeft genomen il a pris wij hebben genomen nous avons pris jullie hebben genomen vous avez pris ze hebben genomen ils ont pris ; elles ont pris ik heb begrepen j'ai compris jij hebt begrepen tu as compris hij heeft begrepen il a compris wij hebben begrepen nous avons compris jullie hebben begrepen vous avez compris ze hebben begrepen ils ont compris ; elles ont compris
ik heb gezet j'ai mis
jij hebt gezet tu as mis hij heeft gezet il a mis wij hebben gezet nous avons mis jullie hebben gezet vous avez mis ze hebben gezet ils ont mis ; elles ont mis ik heb beloofd j'ai promis jij hebt beloofd tu as promis hij heeft beloofd il a promis wij hebben beloofd nous avons promis jullie hebben beloofd vous avez promis ze hebben beloofd ils ont promis ; elles ont promis ik heb toegelaten j'ai permis jij hebt toegelaten tu as permis hij heeft toegelaten il a permis wij hebben toegelaten nous avons permis jullie hebben toegelaten vous avez permis ze hebben toegelaten ils ont permis ; elles ont permis
ik heb opgelost j'ai résolu ; j'ai solutionné
jij hebt opgelost tu as résolu ; tu as solutionné hij heeft opgelost il a résolu ; il a solutionné wij hebben opgelost nous avons résolu ; nous avons solutionné jullie hebben opgelost vous avez résolu ; vous avez solutionné ze hebben opgelost ils ont résolu ; ils ont solutionné ; elles ont résolu ; elles ont solutionné ik heb gedronken j'ai bu jij hebt gedronken tu as bu hij heeft gedronken il a bu wij hebben gedronken nous avons bu jullie hebben gedronken vous avez bu ze hebben gedronken ils ont bu ; elles ont bu ik heb geproduceerd j'ai produit jij hebt geproduceerd tu as produit hij heeft geproduceerd il a produit wij hebben geproduceerd nous avons produit jullie hebben geproduceerd vous avez produit ze hebben geproduceerd ils ont produit ; elles ont produit ik heb vertaald j'ai traduit jij hebt vertaald tu as traduit hij heeft vertaald il a traduit wij hebben vertaald nous avons traduit jullie hebben vertaald vous avez traduit ze hebben vertaald ils ont traduit ; elles ont traduit ik heb gebouwd j'ai construit ; j'ai bâti jij hebt gebouwd tu as construit ; tu as bâti hij heeft gebouwd il a construit ; il a bâti wij hebben gebouwd nous avons construit ; nous avons bâti jullie hebben gebouwd vous avez construit ; vous avez bâti ze hebben gebouwd ils ont construit ; elles ont construit ; ils ont bâti ik heb gezegd j'ai dit jij hebt gezegd tu as dit hij heeft gezegd il a dit wij hebben gezegd nous avons dit jullie hebben gezegd vous avez dit ze hebben gezegd ils ont dit ; elles ont dit ik heb verboden j'ai interdit jij hebt verboden tu as interdit hij heeft verboden il a interdit wij hebben verboden nous avons interdit jullie hebben verboden vous avez interdit ze hebben verboden ils ont interdit ; elles ont interdit ik heb gelezen j'ai lu jij hebt gelezen tu as lu hij heeft gelezen il a lu wij hebben gelezen nous avons lu jullie hebben gelezen vous avez lu ze hebben gelezen ils ont lu ; elles ont lu ik heb gelachen j'ai ri jij hebt gelachen tu as ri hij heeft gelachen il a ri wij hebben gelachen nous avons ri jullie hebben gelachen vous avez ri ze hebben gelachen ils ont ri ; elles ont ri ik heb geleefd j'ai vécu jij hebt geleefd tu as vécu hij heeft geleefd il a vécu wij hebben geleefd nous avons vécu jullie hebben geleefd vous avez vécu ze hebben geleefd ils ont vécu ; elles ont vécu ik heb gedaan j'ai fait jij hebt gedaan tu as fait hij heeft gedaan il a fait wij hebben gedaan nous avons fait jullie hebben gedaan vous avez fait ze hebben gedaan ils ont fait ; elles ont fait ik heb gedacht, ik heb geloofd j'ai cru ; j'ai pensé jij hebt gedacht, jij hebt geloofd tu as cru ; tu as pensé hij heeft gedacht, hij heeft il a cru ; il a pensé geloofd wij hebben gedacht, wij hebben nous avons cru ; nous avons pensé geloofd jullie hebben gedacht, jullie vous avez cru ; vous avez pensé hebben geloofd ze hebben gedacht, ze hebben ils ont cru ; elles ont cru ; ils ont pensé ; geloofd elles ont pensé ik heb gekend j'ai connu jij hebt gekend tu as connu hij heeft gekend il a connu wij hebben gekend nous avons connu jullie hebben gekend vous avez connu ze hebben gekend ils ont connu ; elles ont connu ik heb geschreven j'ai écrit jij hebt geschreven tu as écrit hij heeft geschreven il a écrit wij hebben geschreven nous avons écrit jullie hebben geschreven vous avez écrit ze hebben geschreven ils ont écrit ; elles ont écrit ik heb overtuigd j'ai convaincu ; j'ai persuadé jij hebt overtuigd tu as convaincu ; tu as persuadé hij heeft overtuigd il a convaincu ; il a persuadé wij hebben overtuigd nous avons convaincu ; nous avons persuadé jullie hebben overtuigd vous avez convaincu ; vous avez persuadé ze hebben overtuigd ils ont convaincu ; ils ont persuadé ik heb gevolgd j'ai suivi jij hebt gevolgd tu as suivi hij heeft gevolgd il a suivi wij hebben gevolgd nous avons suivi jullie hebben gevolgd vous avez suivi ze hebben gevolgd ils ont suivi ; elles ont suivi ik heb besloten j'ai conclu jij hebt besloten tu as conclu hij heeft besloten il a conclu wij hebben besloten nous avons conclu jullie hebben besloten vous avez conclu ze hebben besloten ils ont conclu ; elles ont conclu er is geweest il y a eu er zijn geweest il y a eu