Te voilà, malgré toi, confiné à la maison.

Voici donc des feuilles de néerlandais pour ne pas perdre tout à fait le fil de la
réalité!

Ne t'inquiète pas, ces feuilles seront corrigées en classe lorsque nous nous
reverrons.

Fais ces exercices à ton rythme, ne te mets pas la pression!! Et étudie le

vocabulaire...

Si tu avais certaines questions, tu peux toujours m'envoyer un mail à cette

adresse: virginie.detand@pie10.be

En ces temps difficiles, prends surtout soin de toi et de ceux qui te sont chers!

A bientôt!

Madame Detand.

1
 LES 3: OVER MIJN LEEFGEWOONTES

Dans cette leçon, je pose et réponds à des questions sur...

- l'heure

- mon horaire

- ce que je peux et ne peux pas faire

- mes habitudes de sommeil

- mes habitudes alimentaires.

J'apprends aussi...

- les repères de temps

- les descriptions de l'humeur.

Grammaire:

- mogen (pouvoir, permission)

- questions avec ou sans mot interrogatif

- verbes à particules séparables.

2
1. Introduction
Voici 1 dialogue, lis-le et complète ensuite le tableau.

- Hoe laat sta je op?

- Om halfzeven.

- Ook in het weekend?

- Nee, op zaterdag en zondag sta ik meestal rond negen uur op.

- Wat zijn je weekendactiviteiten?

- Ik ga naar de voetbalclub. Ik voetbal graag.

- Speel je ook graag computerspelletjes?

- Ja, ik speel ook graag online met mijn schoolvrienden.

- Hoe laat ga je in het weekend naar bed?

- Op zaterdag mag ik tot halfelf opblijven, maar op zondag avond moet ik om tien
uur gaan slapen.

Heures du lever: -
-

Activités: -
-

Heures de coucher -
-

De quel moment de la -
semaine s'agit-il?

3
De hobby's

Relie les dessins aux hobbys correspondants.

1. muziek beluisteren 2. lezen 3. videospelletjes spelen 4. sms'en

5. chatten 6. koken 7. zingen 8. mopjes vertellen 9. tv-kijken

10. knutselen

4
5
1. skiën 2. fietsen 3. turnen 4. paardrijden 5. wandelen 6. dansen

7. voetballen 8. zwemmen 9. klimmen 10. tennissen 11. karate

12. zumba 13. atletiek 14. judo

6
2. Mag je ... ?

Mag je elke week naar de bioscoop? Nee, ik mag een keer per maand naar
de bioscoop gaan.

Mag je elke dag online spelen? Nee, normaal niet. In het weekend mag
ik wel online spelen.

Peux-tu aller chaque semaine au Non, je peux aller une fois par mois au
cinéma? cinéma.

Peux-tu jouer en ligne chaque jour? Non, normalement pas. Je peux jouer
en ligne le week-end.

Woordenschat (vocabulaire)

Altijd Toujours
Elke avond Chaque soir
Elke dag Chaque jour
Elke week Chaque semaine
Elke maand Chaque mois
Vaak Souvent
4 keer per week 4 fois semaine
Soms Parfois
Af en toe De temps en temps
2 keer per week 2 fois semaine
Bijna nooit Presque jamais
1 keer per jaar 1 fois par an
Nooit Jamais
Naar de bioscoop gaan Aller au cinéma
Online spelen Jouer en ligne
Naar de stad gaan Aller en ville
Bij vrienden gaan logeren Aller loger chez des amis

7
Vrienden uitnodigen Inviter des amis
Lang opblijven Veiller tard
Uitslapen Faire la grasse matinée

Meedoen aan Participer

De dagindeling L'emploi du temps
Kunnen Pouvoir (capacité)
Opstaan Se lever
Het bed Le lit
Hoe laat À quelle heure?
Kwart Quart
Vroeg Tôt
Laat Tard
Om halfelf À 10h30
Zo laat Si tard, aussi tard

8
9
10
Ecris les heures suivantes en chiffres.

Het is tien uur.

Het is vijf over drie.

Het is tien over vijf.

Het is kwart over zes.

Het is twintig over negen.

Het is twintig voor vier.

Het is kwart voor één.

Het is tien voor twaalf.

Het is vijf voor drie.

11
Het is halfdrie.

Het is halfzes.

Het is halftien.

Het is halftwaalf.

Het is vijf voor halfdrie.

Het is vijf over halftien.

Het is tien voor halfnegen.

12
Dagelijkse activiteiten (activités quotidiennes)

Je schooltas klaarmaken Préparer ton cartable

Je kamer opruimen Ranger ta chambre
Opstaan Se lever
De tafel dekken Mettre la table
Op je vriendin wachten Attendre ton amie
Je bed opmaken Faire ton lit
Een douche nemen Prendre une douche
De bus nemen Prendre le bus
Je tanden poetsen Te brosser les dents
Ontbijten Prendre le petit déjeuner
Je aankleden T'habiller
Vertrekken Partir
Terugkomen Revenir
De tafel afruimen Débarasser la table
Je lunchpakket klaarmaken Préparer ton casse-croûte
Je boekentas controleren Contrôler ton cartable
Naar de badkamer gaan Aller à la salle de bain
Boterhammen eten Manger des tartines
Voetballen op de speelplaats Jouer au foot dans la cour
Naar de studie gaan Aller à l'étude
Naar huis teruggaan Rentrer à la maison
Een warme maaltijd eten Manger un repas chaud
Je huiswerk maken of je lessen leren Faire tes devoirs ou apprendre tes
leçons
Naar bed gaan Aller au lit

13
Lis ce petit texte et explique, en français, ce que cette personne raconte.

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------------------------------------

14
1. Complète les phrases par une forme conjuguée des verbes en marge.

Ecris ta réponse à droite.

invullen ...... de volgende tekt .....

binnenkomen Mogen we nu ...... ?

meenemen ...... je zus altijd haar

knuffeldier .... naar school?

uitnodigen Hij ... vaak zijn vriend ...

terugkomen Ze ... niet voor zeven uur ...

15
kennismaken Laten we nu met elkaar ...

afruimen Oma ... graag de tafel ...

Afwassen Wie moet vandaag ... ?

Klaarmaken Ik ... mijn lunchpakket ...

opbellen Je kunt hem tot tien uur

vanavond ...

2. Complète ces phrases par la particule séparable qui convient.

- Mijn broertje staat elke dag om halzeven .....

- Wie vult de eerste zin ... ?

- Jullie vormen groepjes van twee en maken .... met elkaar.

- We eten soms om zes uur. Wie maakt het eten ... ?

- Moeder belt haar vriendin ...

- Morgen neem ik mijn rekenmachine .... naar school.

- Ik ruim elke avond de tafel ...

- Wie stelt zich nu ... ?

- Vader is naar Parijs. Hij komt volgende week ...

16