Woordenlijst hoofdstuktoets 1 en 2

Faire du sport Sporten

Comme Als/zoals
Quitter Verlaten
Ensemble Samen
Avoir peur Bang zijn
Jamais Nooit
La campagne Het platteland
Peu Beetje
Mieux Beter
Décrire Beschrijven
Le début Het begin
Rencontrer Ontmoeten
Tout le monde Iedereen
Jouer Spelen
L’argent (m) De geld
Quand Wanneer
Le/la meilleur(e) De beste
L’amitié (v) De vriendschap
Seulement Alleen
Inviter Uitnodigen
Prochain(e) Volgende
La réponse Het antwoord
Le portable Het mobieltje
Gagner Winnen
Le vêtement Het keldingstuk
La gare Het station
Noël Kerst
Chercher Zoeken
Le voisin De buurman
Dernier/ière) Laatste
Travailler werken
Le jour De dag
Content(e) Blij
L’apres-midi (m) De middag
Parfois Soms
Le rendez-vous De afspraak
La semaine De week
Le travail Het werk
Le mois De maand
Les devoirs Het huiswerk
Le livre Het boek
Quand Wanneer
L’ordinateur (m) De computer
Le chat De kat
La plage Het strand
Gentil(le) Aardig
Répondre Antwoorden
Passer Doorbrengen
Connaître Kennen
Déjà Al
Jeune Jong
La vie Het leven
Aider Helpen
La couleur De kleur
Vendre Verkopen
Commander Bestellen
Un peu Een beetje
Le métier Het beroep
Cher/chère Duur
Nouveaux/ Nieuw
nouvelle La main De hand
Demain Morgen Coûter Kosten
Toujours Altijd Sans Zonder
Rester Blijven L’avenir (m) De toekomst
Dommage Jammer rêver Dromen
Le pantalon De broek Le vent De wind
Prêt(e) Klaar Trop Te/teveel
Là- bas Daarginds Bienvenue Welkom
À partir de Vanaf Suivre Volgen
La mer De zee Participer Deelnemen
Je suis désolé(e) Het spijt me Apprendre Leren
Commencer Beginnen Attendre Wachten
Zinnen

Heb je broers en zussen? Tu as des frères/ des sœurs ?

Ik heb een broer/zus? J’ai un frère/une soeur.
Ik begrijp het niet. Je ne comprends pas.
Wat is dat? Qu’est-ce que c’est ?
Kun je jezelf voorstellen? Tu peux te présenter?
Ik heet……. en ik ben vijftien jaar. Je m’appelle …… et j’ai quinze ans.
Waar woon je? Tu habites où ?
Ik woon in Biarritz, in Frankrijk. J’habite à Biarritz, en France.
Wanneer ben je jarig? C’est quand ton anniversaire?
Mijn verjaardag is op 20 augustus. Mon anniversaire, c’est le vingt août.
Hoe zeg je dat in het Frans? Comment on dit ça en français?
Kan ik u helpen? Je peux vous aider?
Goedendag bonjour
Goedenavond bonsoir
Bedankt/tot ziens merci, au revoir
Pardon pardon
Hoe duur is het Ça coûte combien?