Vous êtes sur la page 1sur 24

WOORDENSCHAT

WOORDENSCHAT
01 – MINDER VAKANTIE IN DE ZOMER, MEER TIJDENS HET JAAR?

aantal (het) le nombre


al déjà
begin (het) le début
burn-out (de) le burnout
ding (het) la chose
duren durer
extra supplémentaire
file (de) – in de file staan (stond, gestaan) embouteillage – être dans les embouteillages
hemelvaart (de) l’ascension
herfstvakantie (de) les vacances d’automne
jaar (het) l’année
jaarlijks chaque année, annuellement
kind (het) (pluriel: de kinderen) l’enfant
kort court
krijgen (kreeg, gekregen) recevoir
lanceren lancer
lang long
leerling (de) l’élève
leiden tot mener, conduire à
leraar (de) le professeur
maand (de) le mois
manier (de) la manière, la façon
minder – minder lang moins –­moins longtemps
model (het) le modèle
na après
nieuw nouveau
nodig – iets nodig hebben nécessaire – avoir besoin de quelque chose
opleveren rapporter
pedagoog (de) le pédagogue
prestatie (de) la prestation, la performance
prikkel (de) le stimulant, l’incitation
regeling (de) l’arrangement, la réglementation
resultaat (het) le résultat
samenleving (de) la société
schooljaar (het) l’année scolaire
schoolvakantie (de) les vacances scolaires
stellen – zich een vraag stellen poser – se poser une question
sterk fort
stress (de) le stress

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 1


WOORDENSCHAT

studie (de) l’étude, l’enquête


tijdens pendant
veel beaucoup
verbeteren améliorer
vergeten (vergat, vergeten) oublier
verminderen diminuer
volgens selon
voorstel (het) la proposition
week (de) la semaine
weer à nouveau
zeggen dire
zomervakantie (de) les vacances d’été
zwak faible

2 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

02 – VERVELING NEEMT TOE BIJ JONGEREN

algemeen, in (het) algemeen en général


beroepsonderwijs (het) l’enseignement professionnel
bovendien de plus
conclusie (de) la conclusion
elk chaque
erg très
geleden – tien jaar geleden il y a dix ans
gevoel (het) le sentiment
gezin (het) la famille
irritatie (de) l’irritation
jongeren (de) les jeunes
keer – tien keer la fois – dix fois
leeftijd (de) l’âge
mate (de) – in sterke mate la mesure – dans une forte mesure
moeilijk difficile
noodzakelijk nécessairement
ondervragen (ondervroeg, ondervraagd) interroger
onderzoek (het) l’étude, l’enquête
ongelijk inégalement
ook également
overheid (de) l’etat, l’autorité publique
rondhangen (hing rond, rondgehangen) trainer, trainasser, glander
rondkomen (kwam rond, rondgekomen) s’en sortir financièrement
samenvallen met (viel samen, samengevallen) coïncider avec
slechts seulement, uniquement
sociaal d’un point de vue social
sterk fortement
tegenover par rapport à
terwijl tandis que
toename (de) l’augmentation
universiteit (de) l’université
vaak souvent
veel beaucoup
verdelen répartir
verduidelijken préciser
vergeleken met comparé à
verminderen diminuer
verschillende plusieurs
verveling (de) l’ennui
vlaams (de) flamand
volgen suivre
voorkomen (kwam voor, voorgekomen) se produire, arriver

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 3
WOORDENSCHAT

vrije tijd le temps libre


week la semaine
zich vervelen s’ennuyer

4 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

03 – VERVELING TIJDENS DE ZOMERVAKANTIE

alles tout
beetje (het) – een beetje le peu – un peu
beginnen (begon, begonnen) commencer
bekijken (bekeek, bekeken) regarder
bezig – bezig zijn occupé – être occupé
boek (het) le livre
buitenland (het) l’étranger endroit
chronisch chronique, de façon chronique
computer (de) l’ordinateur
creativiteit (de) la créativité
dag (de) le jour
denken (dacht, gedacht) penser
ding (het) la chose
echt vraiment
eenzaam solitaire
enkel – geen enkel unique – aucun
enkele quelques
erg grave, très
gelukkig heureusement
genoeg, ik heb er genoeg van assez – j’en ai assez, j’en ai marre
heel – de hele dag entier – toute la journée
herfstvakantie (de) les vacances d’automne
inkorten raccourcir
irriteren irriter
jeugdbeweging (de) le mouvement de jeunesse
knutselen bricoler
kort court
krokusvakantie (de) les vacances de carnaval
laatste dernier
lang long
leuk gai, marrant
leven (het) la vie
lezen (las, gelezen) lire
lezer (de) le lecteur
luieren paresser, fainéanter
mis – wat is er mis met …? raté, faux – qu’y a-t-il de mal avec, à… ?
niets rien
nooit jamais
omgaan met (ging om, omgegaan) manier, fréquenter
ondervragen (ondervroeg, ondervraagd) interroger
onderzoek (het) l’étude, l’enquête
periode (de) la période

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 5
WOORDENSCHAT

persoonlijk personnellement
plezant plaisant, agréable
probleem (het) le problème
rijk riche, richement
snel vite
socioloog (de) le sociologue
stimuleren stimuler
tennisstage (de) le stage de tennis
triestig triste
uitgaan (ging uit, uitgegaan) sortir
uitkijken naar (keek uit, uitgekeken) se réjouir de, aspirer à
vaak souvent
vakantiebaan (de) le job de vacances
veel beaucoup
verhogen augmenter
verlengen prolonger
verveling (de) l’ennui
voorbij, (het) is – c’est fini, c’est terminé.
vriend (de) l’ami
vrijwilligerswerk (het) le volontariat
vullen remplir
zeker certainement
zelfbeeld (het) l’image de soi

6 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

04 – OVER JE VAKANTIE VERTELLEN

alles, van alles doen (deed, gedaan) tout – faire toutes sortes de choses
altijd toujours
appartement (het) l’appartement
begin (het) le début
betalen payer
bezig zijn être occupé, être actif
bezoeken(bezocht, bezocht) visiter
bijblijven(bleef bij, bijgebleven) – dat zal me altijd bijblijven rester dans la mémoire – je m’en souviendrai toujours
bijleren apprendre
blij content
blijven (bleef, gebleven) rester
boeken réserver
comfort (het) le confort
continu de façon continue
Deen (de) le Danois (la personne)
doorbrengen (bracht door, doorgebracht) passer (du temps)
duur (de/het) – op den duur la durée – à la longue
echt vraiment
eerlijk honnêtement
elk, elke chaque
ervaring (de) l’expérience
fantastisch fantastique
gek – om gek van te worden fou – à devenir fou
gelijk (het) – gelijk hebben la raison – avoir raison
geloven – niet te geloven croire – c’est incroyable
geweldig terrible
heel – de hele dag entier – toute la journée
intussen entretemps
Italiaan (de) l’Italien (la personne)
kennen connaitre
kinderachtig enfantin
kust (de) la côte
lang niet gezien cela fait longtemps que nous ne nous sommes plus vus
leren apprendre
les (de) la leçon
leuk gai, marrant
meenemen (nam mee, meegenomen) – dat is goed prendre avec, emmener – c’est toujours cela de pris, c’est le
meegenomen bienvenu
menen penser
misschien peut-être
missen rater, manquer
moeilijk difficile
moeite (de) – het is de moeite la peine, l'effort – cela vaut la peine

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 7
WOORDENSCHAT

mooi beau, joli


natuurlijk naturellement
noemen appeler
nogal plutôt
ontdekken découvrir
ooit jamais
Oostenrijker (de) l’Autrichien (la personne)
opvangen (ving op, opgevangen) accueillir, s’occuper de
ouders (de) les parents
overal partout
plan (het) – van plan zijn om iets te doen le projet – avoir l’intention de faire quelque chose
plannen planifier
plein (het) la place (dans une ville)
plek (de) l’endroit
prachtig magnifique
proeven gouter
regenen pleuvoir
reizen voyager
rek (het) le rayon
rij (de) – op rij la rangée, la file – d’affilée
rondlopen (liep rond, rondgelopen) se balader, se promener
rondwandelen se promener, se balader
rustig calmement
sfeer (de) l’ambiance
slapen (sliep, geslapen) dormir
snel – zo snel mogelijk vite, rapide – le plus vite possible
spelen jouer
stilletjes aan petit à petit
straatje (het) la ruelle
strand (het) la plage
studentenbaan (de) le job d’étudiant
taalstage (de) le stage de langues
tent (de) la tente
terugvinden (vond terug, teruggevonden) retrouver
toch toutefois, quand même
toegeven (gaf toe, toegegeven) admettre
tof agréable
trouwens d’ailleurs
Turk (de) le Turc (la personne)
uitgaan (ging uit, uitgegaan) sortir
verblijven (verbleef, verbleven) séjourner
verdienen gagner (de l’argent)
verdragen (verdroeg, verdragen) supporter
verlegen timide

8 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

vermoeiend fatigant
verrassingseffect (het) l’effet de surprise
verschieten (verschoot, verschoten) – je zou ervan s'effrayer – tu serais étonné
verschieten
vertellen raconter
vertrouwen (het) la confiance
vinden (vond, gevonden) – ik ben daar niet voor te vinden je ne suis pas intéressé par cela
volgen suivre
vooral surtout
voorbereiding (de) la préparation
vrijheid (de) la liberté
vullen remplir
werken travailler
zeker weten très certainement
zelfs même
zich amuseren s’amuser
zonder – ik kan niet zonder sans – je ne peux pas m’en passer

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 9
WOORDENSCHAT

05 – GESPREK IN EEN REISAGENTSCHAP

Kan ik wat meer inlichtingen krijgen over …? Puis-je recevoir un peu plus de renseignements sur… ?
Kunt u mij wat informatie geven over …? Pouvez-vous me donner des informations sur… ?
Ik zou willen weten of … Je voudrais savoir si…
hotelkamer (de) – een hotelkamer reserveren la chambre d'hôtel – réserver une chambre d’hôtel
Is er nog plaats voor …? Est-ce qu’il y a encore de la place pour… ?
Ik wens te reserveren voor … Je souhaite réserver pour…
iets boeken/reserveren réserver quelque chose
Hoe zit het met de betalingsmodaliteiten? Qu’en est-il des modalités de payement ?
Alles is inbegrepen. Tout est compris. / Tout est inclus dans le prix.
Hoeveel kost het? Combien est-ce que cela coute ?
Wat is de prijs voor …? Quel est le prix pour… ?
Moet ik een voorschot betalen? Dois-je payer un acompte ?
het saldo betalen payer le solde
op voorhand betalen payer à l’avance
cash/contant betalen payer en liquide
met een kredietkaart betalen payer avec une carte de crédit
Is er een supplement voor …? Y a-t-il un supplément pour… ?
Hoe zit het met de accommodatie? Qu’en est-il des services offerts ?
Welke diensten biedt u? Quels services proposez-vous ?
Wat voor activiteiten hebt u te bieden? Quel genre d’activités proposez-vous ?
Is dat ook voorzien? Est-ce également prévu ?
Waar is het gelegen? Où est-ce situé ?
Waar ligt het? Où est-ce situé ?
Kunt u mij het adres geven? Pouvez-vous me donner l’adresse ?
Hoe bereik ik het hotel? Comment puis-je rejoindre l’hôtel ?
plek (de) – een rustige plek l'endroit – un endroit calme
niet ver gelegen van situé non loin de
vlakbij tout près de
aankomen op dinsdag om tien uur arriver mardi à dix heures
tien dagen verblijven rester dix jours
openingsuren (de) les heures d’ouverture
Wanneer mag ik aankomen? Quand puis-je arriver ?
aanbod (het) – een bijzonder aanbod l'offre – une offre exceptionnelle
aanbieding (de) – een fantastische aanbieding l'offre – une offre fantastique
promotieprijs (de/het) le prix promotionnel
korting (de) – een korting krijgen la ristourne – recevoir une ristourne
reservering (de) – de reservering bevestigen la réservation – confirmer la réservation
bervesting (de) – een schriftelijke bevestiging sturen la confirmation – envoyer une confirmation écrite

10 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

06 – ONLINE BOEKEN OF VIA EEN REISBUREAU?

alleen seul
allerlei toutes sortes de
altijd toujours
bepaald certain
bijna presque
boeken réserver
buiten dehors
commentaar (de/het) le(s) commentaire(s)
deur (de) – zijn deuren openen la porte – ouvrir ses portes
eigenlijk en fait
ervaring (de) l’expérience
fantastisch fantastique
formule (de) la formule
getuigenis (de/het) le témoignage
gewoon tout simplement
goedkoop bon marché
hoogte – op de hoogte zijn la hauteur – être au courant de
hotel (het) l’hôtel
hulp (de) l’aide
indruk (de) l’impression
kiezen (koos, gekozen) choisir
klant (de) le client
kopen (kocht, gekocht) acheter
krijgen (kreeg, gekregen) recevoir
kunnen (kon, gekund) – dat kan niet savoir, pouvoir – ce n’est pas possible
leuk gai, marrant
lezen (las, gelezen) lire
liefst de préférence
meestal la plupart du temps
mooi beau
natuurlijk naturellement
nodig – ik heb niemand nodig je n’ai besoin de personne.
nooit jamais
online sur internet, via internet
ontgoocheld déçu
openen ouvrir
oppassen faire attention
overal partout
overeenstemmen met correspondre à
personeel (het) le personnel
probleem (het) le problème
raar bizarre, étrange

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 11
WOORDENSCHAT

reis (de) le voyage


reisbureau (het) l’agence de voyage
strand (het) la plage
tarief (het) le tarif
thuis à la maison
tijdwinst (de) le gain de temps
touroperator (de) le tour-opérateur, l’organisateur de voyages
vakantiesalon (het) le salon des vacances
vakkennis (de) la connaissance professionnelle
vergelijken (vergeleek, vergeleken) comparer
verplaatsingskosten (de) les frais de déplacement
vertrouwen faire confiance à
vijfsterrenhotel (het) l’hôtel cinq étoiles
voordeel (het) l’avantage
waar vrai
website (de) le site internet
werkelijkheid (de) la réalité
zover – het is bijna zover jusqu'ici – nous y sommes presque

12 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

07 – JE VAKANTIEHUIS BOEKEN
Waar is het gelegen? Où est-ce situé ?
Waar ligt het? Où est-ce situé ?
plek (de) – een rustige plek l'endroit – un endroit calme
rustig gelegen situé au calme
omgeving (de) – een rustige en groene omgeving l'environnement – un environnement calme et vert
aan de rand van en bordure de, en périphérie
in de nabijheid van à proximité de
vlakbij près de
niet ver van pas loin de
zicht op de polders vue sur les polders
in de buurt dans le voisinage
aankomen op zaterdag om tien uur arriver le samedi à dix heures
zeven dagen verblijven rester sept jours
aankomstuur / vertrekuur l’heure d’arrivée / l’heure de départ
Wanneer is het huis vrij? Quand est-ce que la maison est libre ?
de sleutels krijgen recevoir les clés
een afspraak maken prendre rendez-vous
een inventaris maken faire l’état des lieux
de beschikbaarheid la disponibilité
comfort (het) le confort
ruimte voor l’espace pour
bewoonbare oppervlakte (de) la superficie habitable
de beschrijving van het vakantiehuis la description de la maison de vacances
tuinmeubelen (de) les meubles de jardin
uitgeruste keuken (de) la cuisine équipée
afwasmachine (de) le lave-vaisselle
eetplaats (de) la salle à manger
gelijkvloers (het) le rez de chaussée
verdieping (de) – de eerste verdieping l'étage – le premier étage
slaapkamers (de) les chambres à coucher
badkamer (de) la salle de bain
Hoe zit het met de betalingsmodaliteiten? Qu’en est-il des modalités de payement ?
alles is inbegrepen. tout est compris.
hoeveel kost het? combien cela coute t-il ?
huurprijs (de) le loyer
energiekosten (gas, elektriciteit, water) (de) les frais d’énergie (gaz, électricité, eau)
de lasten betalen payer les charges
beschikbaar disponible
onderlakens (de), handdoeken (de) les draps, les essuis
wat is de prijs voor …? quel est le prix pour… ?
moet ik een voorschot betalen? dois-je payer un acompte ?
het saldo betalen payer le solde
supplement (het) – een supplement betalen voor le supplément – payer un supplément pour

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 13
WOORDENSCHAT

cash/contant betalen payer en liquide


kredietkaart (de) – met een kredietkaart betalen la carte de crédit – payer avec une carte de crédit
waarborg (de) – een waarborg betalen la garantie – payer une garantie
eindschoonmaak (de) le nettoyage de fin de séjour

14 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

08 – VAKANTIE BIJ LOCALS


aanbeveling (de) la recommandation
accommodatie (de) le confort, l’accommodation
alternatief (het) l’alternative
altijd toujours
anoniem anonyme
appartement (het) l’appartement
authentiek authentique
bestaan (bestond, bestaan) exister
bevolking (de) la population
bezoeken (bezocht, bezocht) visiter
boodschap (de) – zijn boodschappen doen (deed, gedaan) la course – faire ses courses
bovendien de plus
concept (het) le concept
contact (het) – contact opnemen met (nam op, le contact – prendre contact avec – en contact avec
opgenomen) – in contact met
daarnaast en outre, de plus
delen partager
dergelijk un tel
dicht bij près de
doorgroeien se développer
eruitzien (zag eruit, eruitgezien) – het ziet er naar uit dat sembler – il semble que
extra supplémentaire
favoriet préféré
geld (het) l’argent
gemakkelijk facilement
goedkoop bon marché
groot grand
host (de) l’hôte, la personne qui accueille
huis (het) la maison
informatie (de) l’information
inhouden (hield in, ingehouden) impliquer, inclure
kans (de) la possibilité
kant (de) – aan de andere kant le côté – de l’autre côté
kennis (de) la connaissance (personne, relation)
kiezen (koos, gekozen) choisir
klikken – het klikt niet onder hen cliquer – il n’y a pas d’atomes crochus entre eux
komen (kwam, gekomen) venir
leren apprendre
leuk marrant, gai
liever de préférence
local (de) la personne locale
manier (de) la manière, la façon
massaal de façon massive

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 15
WOORDENSCHAT

mening (de) l’avis, l’opinion


mens (de) la personne
modern moderne
mogelijk – zo veel mogelijk possible – le plus possible
muziek (de) la musique
nadeel (het) le désavantage
nieuw nouveau
nu maintenant
online en ligne
onpersoonlijk impersonnel
ook également, aussi
organiseren organiser
overhouden (hield over, overgehouden) garder
paar (het) – een paar jaar la paire, le couple – quelques années
persoonlijk personnel
plaatselijk local
plek (de) l’endroit
probleem (het) le problème
reis (de) le voyage
reisbestemming (de) la destination de voyage
reisbureau (het) l’agence de voyage
reisgids (de) le guide touristique
reiskosten (de) les frais de voyage
reizen voyager
reiziger (de) le voyageur
sinds depuis
spoor (het) – zijn sporen achterlaten (liet achter, la trace – laisser ses traces
achtergelaten)
springen (sprong, gesprongen) – staan te springen sauter – sauter d’impatience
stad (de) la ville
steeds toujours
sterk fortement
tevoren – van tevoren avant, auparavant – à l’avance
tip (de) le conseil
toch tout de même, toutefois
toekomst (de) l’avenir
toerist (de) le touriste
trend (de) la tendance
uitgeven (gaf uit, uitgegeven) dépenser
vaak souvent
vanuit à partir de
veel beaucoup
veranderen changer
verblijf (het) le séjour

16 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

verblijfkosten (de) les frais de séjour


verblijven (verbleef, verbleven) séjourner
verwijzen naar (verwees, verwezen) faire référence à
vinden (vond, gevonden) trouver
voordeel (het) l’avantage
voorkomen (voorkwam, voorkomen) éviter
vroeger autrefois, jadis
wat un peu de
wereld (de) le monde
zetel (de) le fauteuil
zich baseren op se baser sur
zich voelen se sentir
zien (zag, gezien) voir
zoeken (zocht, gezocht) chercher
zolang tant que

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 17
WOORDENSCHAT

09 – SOCIAL TRAVELLING

’s avonds le soir
aanraden(raadde aan, aangeraden) conseiller
afgesproken convenu
afhalen – iemand afhalen prendre – aller chercher quelqu’un
alles tout
alsof comme si
altijd toujours
anders autrement
antwoord (het) la réponse
appartement (het) l’appartement
authenticiteit (de) l’authenticité
bedrijf (het) l’entreprise
beginnen (begon, begonnen) commencer
betalen payer
bevolking (de) la population
bezienswaardigheden (de) les curiosités (touristiques) à visiter
boeken réserver
bovendien en plus
centrum (het) le centre
chauffeur (de) le chauffeur
dienst (de) le service
echt véritable
efficiënt efficace
eten (at, gegeten) manger
fantastisch fantastique
formule (de) la formule
gebeuren se passer, se produire
gebruiken utiliser
gemakkelijk facile
getuigenis (de of het) le témoignage
gewoon tout simplement
gezellig agréable
goedkoop bon marché
huren louer
iemand quelqu’un
kamer (de) la chambre
kiezen (koos, gekozen) choisir
kijken (keek, gekeken) regarder
kok (de) le cuisinier
koken cuisiner
komen (kwam, gekomen) – in contact komen met venir, arriver – entrer en contact avec
kortom bref

18 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

land (het) le pays


leuk gai, marrant
lokaal local
meenemen (nam mee, meegenomen) emporter
mens (het), de mensen la personne, les personnes
misschien peut-être
noemen appeler
nooit, ooit jamais
onderneming (de) l’entreprise
ontmoeten rencontrer
oog (het) l’œil
opbellen – iemand opbellen appeler – téléphoner à quelqu’un
opnieuw à nouveau
overnachten loger
plannen planifier
plek (de) l’endroit
plezant gai, agréable, plaisant
raad (de) – raad vragen (vroeg, gevraagd) avis, conseil – demander un conseil
reis (de) le voyage
reizen voyager
restaurant (het) le restaurant
slapen (sliep, geslapen) dormir
sleutel (de) la clé
snel vite
ster (de) l’étoile
strand (het) la plage
surfen surfer
tarief (het) le tarif
te trop
tegenkomen (kwam tegen, tegengekomen) – iemand rencontrer – tomber sur quelqu’un
tegenkomen
terugkrijgen (kreeg terug, teruggekregen) récupérer, recevoir en retour
thuis à la maison
tijd (de) le temps
tip (de) le conseil
toch toute de même, toutefois
toeristisch touristique
tof chouette, agréable
tonen montrer
uitdaging (de) le défi
uiteindelijk finalement
uiteraard évidemment
uitgaan (ging uit, uitgegaan) sortir
vallen (viel, gevallen) tomber

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 19
WOORDENSCHAT

veel beaucoup
verblijven (verbleef, verbleven) séjourner
verhuren louer, mettre en location
verliezen (verloor, verloren) perdre
verplaatsing (de) le déplacement
vertellen raconter
vertrekken (vertrok, vertrokken) partir
vervoer (het) le transport
verwachten attendre
volgend suivant, prochain
vriendelijk amical, sympathique
vriendin (de) la petite amie
website (de) le site internet
werken fonctionner
weten (wist, geweten) savoir
zeer très
zekere – een zekere Peter certains – un certain Peter
zoek – op zoek naar introuvable – à la recherche de
zoeken (zocht, gezocht) chercher

20 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

10 – EÉN JAAR IN NEDERLAND DOORBRENGEN

hoelang bent u gebleven? combien de temps êtes-vous resté ?


een jaar doorbrengen in Nederland passer une année aux Pays-Bas
een uitwisseling tijdens … un échange pendant…
een stage doorlopen effectuer un stage
een verblijf in een gastgezin un séjour dans une famille d’accueil
een erasmus-uitwisseling un échange erasmus
een ervaring in het buitenland une expérience à l’étranger
in het buitenland studeren étudier à l’étranger
waar hebt u gelogeerd? où avez-vous logé ?
overnachting (de) le logement
waar bent u vertrokken? où êtes-vous parti ?
wat was uw belangrijkste motivatie? quelle était votre plus grande motivation ?
wat waren de voordelen en de nadelen? quels étaient les avantages et les inconvénients ?
wat waren de positieve / negatieve aspecten? quels étaient les aspects positifs / négatifs?
dat viel mee / tegen. c’était bien / pas bien.
ontgoocheld zijn / tevreden zijn être déçu / satisfait
ter plaatse sur place
ervaring opdoen acquérir de l’expérience
zijn nederlands verbeteren améliorer son néerlandais
zelfstandig worden devenir autonome
verrijkend enrichissant
een andere cultuur leren kennen apprendre à connaitre une autre culture
in contact komen met entrer en contact avec
veel contacten met de plaatselijke bevolking beaucoup de contacts avec la population locale
zich goed amuseren bien s’amuser
de integratie liep vlot. l’intégration s’est bien déroulée.
ik heb veel bijgeleerd. j’ai appris beaucoup de choses.
nieuwe vaardigheden de nouvelles compétences
uitstapjes doen faire des excursions
veel bezoeken visiter beaucoup
vorderen progresser
geest (de) – een open geest l'esprit – un esprit ouvert
zich aanpassen aan s’adapter à
een nieuwe omgeving un nouvel environnement
wat waren uw beste herinneringen? quels étaient vos meilleurs souvenirs ?
wat is u bijgebleven? qu’est ce que vous en avez retenu ?
welke invloed had die ervaring op …? quelle influence a eu cette expérience sur… ?
welke weerslag had die ervaring op …? quel impact a eu cette expérience sur… ?
is dat aan te bevelen? recommandez-vous cela ?
welke tips kunt u geven in verband met …? quels conseils pouvez-vous donner au sujet de… ?
is het de moeite? est-ce que cela vaut la peine ?
was het leuk? est-ce que c’était gai ?

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 21
WOORDENSCHAT

11 – STUDEREN IN HET BUITENLAND

aandacht l’attention
zich aanpassen aan s’adapter à
aantal (het) le nombre
academiejaar (het) l’année académique
afstand la distance
alleen – niet alleen seulement, uniquement – pas seulement
ander, andere autre
arbeidsmarkt le marché du travail
belang (het) – belang hechten aan l’importance – accorder de l’importance à
belangrijk important
beroepsleven (het) la vie professionnelle
beslissing la décision
betalen payer
bijleren apprendre
bijna presque
binnen – ergens binnen geraken à l’intérieur, dedans – rentrer quelque part
blijken, bleek, gebleken sembler, paraitre
bovendien de plus, en outre
buiten dehors
buitenland (het) – in het buitenland le pays étranger – à l’étranger
buitenlands étranger
cijfer (het) le chiffre
computer l’ordinateur
context le contexte
dagelijks – het dagelijks leven journalier, quotidien – la vie de tous les jours
deel (het) la partie
deels partiellement
Duitsland l’Allemagne
elk chaque
enig, de enige le seul, la seule
enorm énormément
ervaring – ervaring opdoen, deed op, opgedaan l’expérience – acquérir de l’expérience
Europa l’Europe
familie la famille
fout mauvais
Frankrijk la France
gaan, ging, gegaan, er van uit gaan dat … partir du principe que
geleden – tien jaar geleden il y a – il y a dix ans
gericht op axé sur
graag volontiers
helft la moitié
internationaal international

22 Knap gedaan - oefenboek 5e


WOORDENSCHAT

jaar (het) l’année


jongeren les jeunes
kans – zijn kans laten liggen, lag, gelegen la chance – laisser passer sa chance
kennen connaitre
kiezen, koos, gekozen choisir
krijgen, kreeg, gekregen recevoir
land (het) le pays
langdurig, langdurige werklozen des chômeurs de longue durée
later plus tard
leerrijk enrichissant
leven (het) la vie
makkelijk facilement
nieuw nouveau
noemen appeler, nommer
obstakel (het) l’obstacle
omgaan, ging om, omgegaan, met mensen fréquenter des personnes
omgeving l’environnement
omstandigheid la circonstance
onderzoek (het) l’étude, l’enquête
ontmoeten rencontrer
openen – deuren openen ouvrir – ouvrir des portes
opleiding la formation
opnieuw a nouveau
partner le/la partenaire
plan (het) – zijn plan trekken, trok, getrokken le projet, le plan – se débrouiller
populair populaire
profiteren profiter
recht op (het) le droit à
rekenen op iemand compter sur quelqu’un
slag – aan de slag gaan, ging, gegaan le coup – se mettre au travail
Spanje l’Espagne
spijt – spijt hebben van iets le regret – regretter quelque chose
spreken, sprak, gesproken parler
stage le stage
steeds toujours
student l’étudiant
studeren étudier
studie les études
studiebeurs la bourse d’études
stukje (het) le bout de
taal la langue
tijd – op tien jaar tijd le temps – en dix ans
tijdens pendant
toegankelijk accessible

WOORDENSCHAT - HOOFDSTUK 1 23


WOORDENSCHAT

trekken naar, trok, getrokken aller à


uitwisselingsprogramma (het) le programme d’échange
unie – de Europese Unie l’union – l’Union européenne
vanaf à partir de
veel meer beaucoup plus
verdubbelen doubler
verrijkend enrichissant
verrijking l‘enrichissement
vlaanderen la flandre
volgen suivre
volgend – volgend jaar prochain – l’année prochaine
voordeel (het) l’avantage
vorig précédent, passé
vriend l’ami
waarde la valeur
werkgever l’employeur
wetenschap la science
worden, werd, geworden devenir
zeer très
zeker certainement
zelfstandig indépendant

24 Knap gedaan - oefenboek 5e

Vous aimerez peut-être aussi