Vous êtes sur la page 1sur 75

UNITÉ 1

Woord Woordsoort Vertaling Opmerkingen

1 le, la, les article défini het, de

2 de prép van

3 un, une, des article een


indéfini

4 à prép op, aan, te, in

5 être v zijn

6 et conj en

7 en prép in; naar

8 avoir v hebben

9 que pro wat; die, dat

10 pour prép voor; om

11 dans prép in, binnen

12 ce (cet), cette, ces adj dat, dit, deze

13 il pro hij

14 qui pro wie; die, dat

15 ne adv niet

16 sur prép op

17 se pro zich

18 pas adv niet

19 plus adv meer

20 pouvoir v kunnen; mogen

21 par prép door; langs; per par là: daarlangs


deux fois par mois: twee keer per
maand

22 je pro ik

23 avec prép met

24 tout, toute, tous, toutes pro alles tout le monde: iedereen


adj elk, alle

25 faire v maken, doen

26 son, sa, ses adj zijn, haar

27 mettre v zetten

28 autre, autre adj ander, andere un/e autre: iemand anders


Woord Woordsoort Vertaling Opmerkingen

29 on pro men

30 mais conj maar

31 nous pro wij

32 comme conj (zo)als comme il faut: zoals het hoort


adv wat, hoe (in een Comme elle est belle! Wat is ze
uitroep) mooi!

33 ou conj of

34 si conj als si j’avais su: als ik dat geweten


adv jawel; zo had
je vous réponds que si: ik zeg u
van wel
Ne parlez pas si fort! Praat niet zo
luid!

35 leur, leurs adj/pro hun; hen

36 y pro/adv er, erheen y être: er zijn


y aller: erheen gaan

37 dire v zeggen

38 elle pro ze, zij

39 devoir v moeten

40 avant prép vóór

41 deux adj twee

42 même adv zelfs

43 prendre v nemen

44 aussi adv ook

45 celui, celle, ceux, pro diegene


celles

46 donner v geven

47 bien adv goed

48 où pro/adv waar

49 fois nf keer

50 vous pro u, jullie

51 encore adv nog

52 nouveau (nouvel), adj nieuw


nouvelle

53 aller v gaan

54 cela pro dat

55 entre prép tussen


Woord Woordsoort Vertaling Opmerkingen

56 premier, première adj eerste

57 vouloir v willen

58 déjà adv al, reeds

59 grand, grande adj groot

60 mon, ma, mes adj mijn

61 me pro me, mij

62 moins adv minder

63 aucun, aucune adj geen enkel(e)

64 lui pro hem; hij

65 temps nm weer; tijd Quel beau temps! Wat is het mooi


weer!

66 très adv heel, erg, zeer

67 savoir v weten; kunnen savoir nager: kunnen zwemmen


à savoir : te weten, namelijk

68 falloir v moeten il faut: men moet, het is nodig


comme il faut: zoals het hoort

69 voir v zien

70 quelque adv ongeveer quelques (adj): enkele

71 sans prép zonder

72 raison nf rede; reden avoir raison: gelijk hebben

73 notre, notre, nos adj ons, onze

74 dont pro waarover, waarvan

75 non adv nee

76 an nm jaar

77 monde nm wereld tout le monde: iedereen


le monde entier: de hele wereld

78 jour nm dag

79 monsieur nm (mijn)heer

80 demander v vragen

81 alors adv dan

82 après prép na

83 trouver v vinden

84 personne pro iemand; niemand une personne (nf): een persoon

85 rendre v teruggeven se rendre à: zich begeven naar


Woord Woordsoort Vertaling Opmerkingen

86 part nf stuk, deel

87 dernier, dernière adj laatste

88 venir v komen

89 pendant prép gedurende, tijdens

90 passer v voorbijgaan,
passeren

91 peu adv weinig

92 lequel pro dewelke

93 suite nf vervolg

94 bon, bonne adj goed

95 comprendre v begrijpen

96 depuis prép sinds, sedert;


adv sindsdien

97 point nm punt

98 ainsi adv zo, op die manier

99 heure nf uur

100 rester v blijven

UNITÉ 2
Woord Woordsoort Vertaling Opmerkingen

101 seul, seule adj alleen

102 année nf jaar

103 toujours adv altijd

104 tenir v (vast) houden

105 porter v dragen

106 parler v spreken

107 fort adv sterk

108 montrer v tonen

109 là adv daar

110 certain, certaine adj zeker

111 fin nf einde

112 tu pro je, jij


Woord Woordsoort Vertaling Opmerkingen

113 continuer v voortzetten

114 pays nm land

115 trois adj drie

116 penser v denken

117 lieu nm plaats

118 partie nf deel

119 quand pro/adv wanneer

120 suivre v volgen

121 contre prép tegen

122 sous prép onder

123 côté nm kant

124 ensemble adv samen

125 chose nf ding

126 enfant nm kind

127 cause nf oorzaak

128 politique, adj politiek la politique: de politiek


politique

129 place nf plaats

130 seulement adv slechts, enkel

131 moi pro me, mij

132 vie nf leven

133 connaître v kennen

134 jusque prép tot

135 croire v geloven

136 homme nm man

137 cas nm geval

138 petit, petite adj klein

139 commencer v beginnen, starten

140 compter v rekenen

141 fait nm feit

142 tel, telle adj dergelijk, dergelijke

143 droit nm recht droit, droite (adj): recht


Woord Woordsoort Vertaling Opmerkingen

144 question nf vraag

145 donc adv dus

146 quel, quelle adj welk(e)

147 général, adj algemeen


générale

148 moment nm moment

149 entendre v horen; begrijpen s’entendre: het met elkaar kunnen


vinden

150 beaucoup adv veel

151 chaque, chaque adj elk

152 jeune, jeune adj jong

153 travail nm werk

154 femme nf vrouw

155 attendre v wachten

156 remettre v uitstellen

157 appeler v roepen; noemen; s’appeler: heten


(op)bellen

158 permettre v toestaan

159 occuper v bezetten, bekleden s’occuper de: zich bezighouden met,


zich bekommeren om

160 gouvernement nm regering

161 eux pro zij, hen

162 devenir v worden

163 partir v vertrekken

164 plan nm plan

165 décider v beslissen

166 soit conj hetzij, of soit (adv): het zij zo

167 ici adv hier

168 rien adv niets

169 cours nm cursus un cours d’eau: een waterloop


au cours de: in de loop van

170 affaire nf zaak

171 nom nm naam

172 famille nf gezin; familie


Woord Woordsoort Vertaling Opmerkingen

173 effet nm effect

174 arriver v aankomen; gebeuren arriver à faire quelque chose: erin


slagen om iets te doen

175 possible, adj mogelijk


possible

176 car conj want

177 servir v (be)dienen; opdienen cela ne sert à rien: dat dient nergens
toe
se servir de: gebruik maken van, zich
bedienen van

178 mois nm maand

179 jamais adv nooit

180 sembler v lijken

181 tant adv zoveel

182 vers prép naar, in de richting van; vers cinq heures: tegen vijf uur, om vijf
omstreeks uur ongeveer

183 besoin nm behoefte avoir besoin de quelque chose: iets


nodig hebben

184 revenir v terugkomen

185 dès prép zodra

186 moyen nm middel

187 groupe nm groep

188 problème nm probleem

189 rapport nm rapport, verslag

190 peut-être adv misschien

191 vue nf zicht

192 maintenant adv nu

193 pourquoi pro/adv waarom

194 meilleur, adj beter


meilleure

195 trop adv te (veel)

196 laisser v laten

197 ordre nm bevel; orde

198 devant prép voor

199 recevoir v ontvangen, krijgen

200 répondre v antwoorden


UNITÉ 3
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

201 vivre v leven, wonen

202 long, longue adj lang

203 service nm dienst, bediening

204 ministre nm minister

205 face nf gezicht, aangezicht faire face à: omgaan met, het


hoofd bieden aan
se trouver face à face avec
quelqu’un: oog in oog staan met
iemand
face à: tegenover, met uitzicht op

206 chez prép bij

207 te pro je

208 rappeler v terugroepen; terugbellen;


herinneren

209 présenter v voorstellen, presenteren

210 accepter v aanvaarden

211 agir v handelen

212 simple, simple adj simpel, eenvoudig

213 plusieurs adj verschillende, meerdere

214 votre, vos adj uw, jullie

215 important, adj belangrijk


importante

216 présent, présente adj aanwezig

217 mieux adv beter

218 poser v zetten; stellen poser une question: een vraag


stellen

219 jouer v spelen

220 mot nm woord

221 reconnaître v herkennen; erkennen

222 force nf kracht à force de: door te

223 situation nf situatie, toestand

224 offrir v aanbieden

225 près de prép dicht bij


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

226 choisir v kiezen

227 national, adj nationaal


nationale

228 projet nm plan, voornemen; project

229 ni conj noch ni... ni: noch... noch

230 puis adv daarna

231 toucher v aanraken; treffen;


ontroeren

232 train nm trein être en train de + inf: bezig zijn met

233 aujourd’hui adv vandaag

234 comment adv hoe

235 surtout adv vooral

236 gens nm pluriel mensen

237 propre, propre adj eigen; schoon, net

238 grâce nf gratie, gunst, vergeving grâce à: dankzij

239 idée nf idee

240 selon prép volgens

241 région nf gebied, regio

242 aimer v houden van aimer quelqu’un/quelque chose


aimer + inf

243 sens nm betekenis; richting

244 retrouver v terugvinden; terugzien

245 semaine nf week

246 également adv ook; gelijk

247 ci adv hier celui-ci: deze hier


vs. celui-là: die daar

248 façon nf manier, wijze

249 nombre nm aantal un nombre de: een aantal van


bon nombre de: een groot aantal,
veel

250 perdre v verliezen

251 français, adj Frans un Français (habitant)


française

252 expliquer v uitleggen expliquer quelque chose à


quelqu’un

253 quatre adj vier être (à) deux, trois, quatre...: met
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

twee, drie, vier... zijn

254 compte nm rekening; account

255 considérer v beschouwen

256 lorsque conj wanneer

257 ouvrir v openen ouvrir quelque chose


ouvrir la porte à quelqu’un

258 gagner v winnen

259 exemple nm voorbeeld

260 ville nf stad

261 économique, adj economisch


économique

262 mesure nf maat; maatregel dans une certaine mesure: in


zekere mate
être en mesure de: in staat zijn om

263 histoire nf geschiedenis; verhaal

264 haut, haute adj hoog

265 ensuite adv daarna

266 guerre nf oorlog

267 loi nf wet

268 président nm president, voorzitter

269 exister v bestaan

270 sûr, sûre adj zeker bien sûr: natuurlijk

271 refuser v weigeren

272 plutôt adv eerder, liever; nogal

273 bureau nm bureau, kantoor

274 mauvais, adj slecht


mauvaise

275 quant à prép wat betreft

276 mort nf dood mort, morte (adj): dood

277 mal adv slecht

278 lire v lezen

279 réussir v slagen réussir à + infinitif: erin slagen om


iets te doen

280 marché nm markt

281 condition nf voorwaarde


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

282 international, adj internationaal


internationale

283 changer v veranderen

284 oui adv ja

285 public, publique adj publiek, openbaar

286 humain, humaine adj menselijk

287 souvent adv vaak

288 cinq adj vijf

289 système nm systeem

290 travailler v werken

291 jeu nm spel un jeu de société: een


gezelschapsspel

292 vrai, vraie adj waar, echt, werkelijk

293 représenter v vertegenwoordigen

294 madame nf mevrouw

295 société nf maatschappij;


gemeenschap;
vennootschap

296 difficile, difficile adj moeilijk

297 quoi pro wat De quoi s’agit-il? Waarover gaat


het?
il n’y a pas de quoi: tot uw dienst,
zonder dank

298 entreprise nf bedrijf

299 coup nm slag, stoot donner un coup de main: een


handje toesteken

300 or nm goud un bijou en or: een gouden juweel

UNITÉ 4
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

301 social, sociale adj sociaal, le siège social: het hoofdkantoor


maatschappelijk

302 assurer v verzekeren

303 essayer v proberen

304 juste, juste adj eerlijk, rechtvaardig

305 étranger, adj vreemd, buitenlands l’étranger (nm): het buitenland


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

étrangère un étranger: een buitenlander, een


vreemdeling

306 empêcher v verhinderen empêcher quelqu’un de faire quelque


chose: iemand verhinderen iets te doen

307 million nm miljoen

308 manière nf manier

309 sortir v weggaan, uitgaan

310 prix nm prijs

311 terme nm termijn à court/long terme: op korte/lange


termijn

312 longtemps adv lang (m.b.t. tijd)

313 reprendre v hernemen

314 courant, courante adj gangbaar, gewoon être au courant de: op de hoogte zijn
van
courant électrique (nm): (elektrische)
stroom

315 intérêt nm interesse, belang;


interest

316 mener v leiden

317 information nf informatie à titre d’information: ter informatie

318 détail nm detail en détail: in detail

319 appartenir v behoren; toebehoren appartenir à: toebehoren aan, deel


uitmaken van

320 liberté nf vrijheid

321 assez adv genoeg, voldoende; assez de (quantité)


tamelijk

322 risquer v riskeren, op het spel


zetten, wagen

323 chacun, chacune pro ieder, elk

324 concerner v betreffen en ce qui concerne: wat betreft


concernant: betreffende

325 maison nf huis à la maison: thuis

326 d’abord adv eerst

327 apprendre v leren; vernemen

328 niveau nm niveau

329 rencontrer v ontmoeten

330 ton nm toon


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

331 œuvre nf werk, oeuvre

332 créer v creëren, scheppen

333 état nm toestand, staat, un Etat: een staat, p.ex. un Etat


situatie membre de l’Union Européenne

334 obtenir v bekomen

335 clair, claire adj helder, duidelijk

336 chercher v zoeken

337 entrer v binnengaan entrer dans une maison: een huis


binnengaan

338 proposer v voorstellen

339 apporter v meebrengen

340 programme nm programma

341 loin adv ver

342 ligne nf lijn

343 tête nf hoofd avoir mal à la tête: hoofdpijn hebben


être à la tête de: aan het hoofd staan
van

344 libre, libre adj vrij

345 utiliser v gebruiken

346 atteindre v bereiken atteindre un but: een doel bereiken

347 tenter v proberen

348 tard adv laat

349 enfin adv eindelijk

350 différent, adj verschillend


différente

351 sorte nf soort de sorte que: zodat


en quelque sorte: in zekere zin

352 cependant adv nochtans, echter

353 sujet nm onderwerp

354 importer v importeren; belangrijk


zijn

355 action nf actie entreprendre une action: een actie


ondernemen

356 relation nf relatie

357 recherche nf onderzoek à la recherche de: op zoek naar


faire des recherches: onderzoek doen
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

358 livre nm boek

359 ajouter v toevoegen

360 ailleurs adv ergens anders

361 vraiment adv echt

362 doute nm twijfel sans doute: zonder twijfel

363 reste nm rest

364 début nm begin au début: in het begin

365 présence nf aanwezigheid

366 nombreux adj pluriel talrijk, in groten getale

367 produire v produceren, maken se produire: zich voordoen, gebeuren

368 préparer v voorbereiden; maken

369 forme nf vorm être en forme: in vorm zijn

370 décision nf beslissing prendre une décision: een beslissing


nemen

371 rôle nm rol

372 dix adj tien

373 produit nm product

374 américain, adj Amerikaans un Américain (habitant)


américaine

375 minute nf minuut

376 relever v oprichten; staan; relever un défi: een uitdaging aangaan


omhoog richten

377 autant adv evenveel; zolang;


zowel

378 peuple nm volk

379 second, seconde adj tweede

380 prochain, adj volgend à la prochaine fois: tot de volgende keer


prochaine

381 particulier, adj bijzonder, speciaal


particulière

382 écrire v schrijven

383 position nf positie, plaats;


houding

384 développement nm ontwikkeling

385 défendre v verdedigen; verbieden


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

386 chef nm hoofd, baas

387 économie nf economie

388 effort nm inspanning

389 parmi prép onder, tussen; te


midden van

390 membre nm lid

391 tirer v trekken

392 ancien, ancienne adj oud; voormalig, un ancien élève: een oud-leerling
gewezen

393 beau (bel), belle adj mooi

394 plein, pleine adj vol

395 juger v oordelen (over),


beoordelen

396 éviter v vermijden

397 soir nm avond ce soir: vanavond


le soir: ‘s avonds

398 personnel, adj persoonlijk le personnel: het personeel


personnelle

399 titre nm titel

400 parti nm (politieke) partij

UNITÉ 5
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

401 objet nm voorwerp, object

402 unique, unique adj enig, uitzonderlijk; uniek

403 souhaiter v wensen souhaiter bonne chance à quelqu’un:


iemand succes wensen

404 afin de conj om (te)

405 peine nf moeite; verdriet; straf à peine: nauwelijks


valoir la peine: de moeite waard zijn (cela
vaut la peine)

406 malgré prép ondanks

407 période nf periode

408 engager v (ver)binden; in dienst nemen s’engager à: zich verbinden tot/om

409 réaliser v verwezenlijken, tot stand se réaliser: beseffen


brengen, waarmaken
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

410 parfois adv soms

411 lors de prép tijdens

412 sérieux, adj ernstig le sérieux: de ernst


sérieuse

413 aider v helpen

414 voix nf stem

415 terminer v beëindigen

416 base nf basis être à la base de: aan de grondslag


liggen van
sur la base de: op basis van
de base: elementair, basis-

417 espérer v hopen

418 main nf hand

419 gros, grosse adj dik; groot; ruw; gros (adv) p.ex. en gros, jouer gros,
ruim gagner gros, ...

420 arrêter (s’) v stoppen

421 retour nm terugkeer

422 prêt, prête adj klaar être prêt à faire quelque chose: klaar,
bereid zijn om iets te doen

423 occasion nf gelegenheid à l’occasion de: ter gelegenheid van


une voiture d’occasion: een
tweedehandswagen

424 député nm afgevaardigde;


parlementslid;
vertegenwoordiger

425 regarder v (be)kijken

426 plupart nf de meeste(n)

427 deuxième, adj tweede


deuxième

428 résultat nm resultaat; uitkomst

429 écouter v (be)luisteren écouter la radio: naar de radio luisteren

430 terre nf aarde; grond par terre: op de grond

431 valoir v waard zijn il vaut mieux + infinitif: het is beter om

432 dollar nm dollar

433 intérieur, adj inwendig, innerlijk; politique intérieure: binnenlandse politiek


intérieure binnenlands à l’intérieur de: in, binnen

434 page nf pagina, bladzijde

435 confiance nf vertrouwen


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

436 choix nm keuze

437 prévoir v voorzien, vooruitzien,


verwachten

438 chance nf geluk; kans

439 notamment adv met name, in het bijzonder

440 type nm type, model, soort

441 but nm doel

442 matin nm ochtend le matin: ’s ochtends

443 grave, grave adj ernstig; erg; plechtig

444 prise nf het nemen, het aangrijpen;


het stopcontact

445 européen, adj Europees


européenne

446 étude nf studie

447 principe nm principe

448 remplacer v vervangen

449 avancer v vooruitgaan

450 six adj zes

451 nécessaire, adj nodig, noodzakelijk


nécessaire

452 activité nf activiteit

453 valeur nf waarde

454 marquer v markeren, aanduiden; tot


uitdrukking brengen

455 entier, entière adj volledig, totaal, geheel

456 réponse nf antwoord

457 aide nf hulp à l’aide de: met behulp van

458 principal, adj belangrijkste, hoofd- le principal (nm): de hoofdzaak, het


principale belangrijkste

459 élever v oprichten; verhogen;


opvoeden

460 pourtant adv toch, nochtans

461 commission nf commissie

462 cesser v ophouden,


stoppen

463 poursuivre v achtervolgen; vervolgen;


verder gaan met, doorgaan
met
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

464 maintenir v behouden; in stand houden,


handhaven

465 époque nf tijdperk à l’époque: destijds

466 exprimer v uitdrukken

467 ami nm vriend

468 bas, basse adj laag s’emploie aussi comme adverbe dans les
locutions parler bas, chanter bas (stil
praten, stil zingen)
en bas de: onderaan

469 imposer v opleggen

470 moitié nf helft

471 avenir nm toekomst à l’avenir: in de toekomst

472 argent nm geld; zilver

473 mise nf inzet of inleg van een spel Vooral in samengestelde woorden:
mise en oeuvre: het in het werk stellen
van iets
mise en page(s): de lay-out
mise en marche: het in werking stellen
mise en place: de ingebruikname, de
installatie

474 œil nm oog ! un œil, des yeux

475 eau nf water

476 sauf prép behalve sauf, sauve (adj): veilig

477 école nf school

478 sécurité nf veiligheid

479 milieu nm milieu (sociaal); au milieu de: in het midden van


midden

480 lettre nf brief

481 presque adv bijna

482 attention nf aandacht attirer l’attention: de aandacht trekken

483 cadre nm kader dans le cadre de: in het kader van

484 futur nm toekomst dans le futur: in de toekomst


futur, future (adj): toekomstig

485 mouvement nm beweging

486 former v vormen

487 conduire v rijden, besturen

488 règle nf regel

489 poste nm post, plaats; functie, dienst occuper le poste de: de functie betrekken
van
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

490 demande nf vraag; eis; wens

491 centre nm centrum

492 acte nm daad

493 disparaître v verdwijnen

494 priver v ontnemen, beroven; être privé de: ontzegd zijn van
ontzeggen

495 constituer v vormen; betekenen; zijn

496 accord nm akkoord d’accord: in orde, goed, oké


être d’accord avec: het eens zijn met

497 milliard nm miljard

498 lier v (ver)binden, linken

499 obliger v verplichten obliger quelqu’un à faire quelque chose

500 craindre v vrezen

UNITÉ 6
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

501 passé nm verleden passé, passée (adj): voorbij,


vroeger
la semaine passée: vorige
week

502 âge nm leeftijd

503 déclarer v verklaren; aangeven

504 oublier v vergeten

505 propos nm woorden, praatjes à propos: nu we het hier toch


over hebben
à propos de: naar aanleiding
van

506 troisième, adj derde


troisième

507 quitter v verlaten

508 bout nm einde, stukje au bout de: op het einde van


être à bout: ‘op’ zijn
à l’autre bout: aan de andere
kant

509 population nf bevolking

510 toi pro jij, jou

511 responsable, adj verantwoordelijk le responsable (nm): de


responsable verantwoordelijke
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

être responsable de:


verantwoordelijk zijn voor

512 route nf weg, route

513 tôt adv vroeg

514 lancer v lanceren, gooien

515 limite nf limiet, grens

516 fonction nf functie

517 emploi nm gebruik; baan, functie, job

518 objectif nm objectief, doel, doelstelling objectif, objective (adj):


objectief, onpartijdig

519 paraître v lijken, (ver)schijnen

520 journal nm krant

521 annoncer v aankondigen

522 lui-même pro hijzelf

523 tour nm toer, ronde;


/nf toren

524 voilà prép ziedaar, daar is, daar zijn

525 volonté nf wil

526 envoyer v (ver)sturen, zenden

527 partager v (ver)delen

528 puisque conj vermits, aangezien

529 établir v vastleggen; uitwerken, opstellen

530 changement nm wijziging

531 garder v (be)houden; bewaken, toezicht


houden

532 réalité nf werkelijkheid

533 interdire v verbieden

534 finir v (be)ëindigen

535 placer v plaatsen

536 sentir v voelen; ruiken se sentir bien: zich goed voelen


sentir bon: lekker ruiken

537 payer v betalen

538 esprit nm geest, spirit

539 domaine nm domein dans le domaine de: op het


vlak van

540 diriger v leiden, runnen se diriger à ou vers: zich


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

begeven (naar)

541 noter v noteren, opschrijven; opmerken

542 nature nf natuur, aard

543 régime nm regime; stelsel; dieet

544 charger v laden; belasten être chargé de: belast zijn met
se charger de: op zich nemen

545 court, courte adj kort

546 parent nm ouder; verwant, familielid

547 tomber v vallen

548 départ nm vertrek

549 mondial, mondiale adj wereld-, mondiaal

550 entraîner v meeslepen, meevoeren; met zich s’entraîner: trainen, oefenen


meebrengen; oefenen

551 disposer v beschikken disposer de: beschikken over

552 parole nf woord prendre la parole: het woord


nemen
passer la parole à: het woord
geven aan

553 fond nm bodem; onderste; diepste; kern, les fonds = le capital: de


hoofdzaak fondsen

554 public, publique adj openbaar, publiek le public (nm): het publiek

555 faux, fausse adj vals; fout

556 genre nm type, soort; genre, kunstvorm;


geslacht van een woord

557 retenir v onthouden; weerhouden

558 communauté nf gemeenschap

559 intéresser v interesseren, belangstelling s’intéresser à: zich


wekken interesseren voor

560 c’est-à-dire adv namelijk, het is te zeggen

561 corps nm lichaam

562 matière nf materie, stof; leerstof

563 sein nm borst au sein de: te midden van,


binnen

564 difficulté nf moeilijkheid

565 parvenir v bereiken, aankomen parvenir à: slagen in

566 secteur nm sector

567 appel nm roep; telefoontje faire appel à: een beroep doen


op
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

568 cœur nm hart avoir mal au coeur: misselijk


zijn

569 père nm vader

570 organisation nf organisatie

571 unité nf eenheid

572 noir, noire adj zwart; donker

573 événement nm evenement, gebeurtenis

574 double, double adj dubbel; tweemaal

575 convaincre v overtuigen

576 nation nf natie

577 conseil nm raad, advies; raad (bijeenkomst


van mensen)

578 soutenir v (onder)steunen

579 paix nf vrede laisser en paix: met rust laten

580 nuit nf nacht

581 partout adv overal

582 direction nf leiding; directie; richting en direction de: in de richting


van

583 manquer v ontbreken, afwezig zijn; missen, tu me manques: ik mis jou


tekortkomen

584 actuel, actuelle adj actueel, tegenwoordig, huidig

585 opposer v plaatsen tegenover; tegenwerpen, s’opposer à: zich verzetten


inbrengen tegen tegen

586 signifier v betekenen

587 journée nf dag bonne journée: nog een


prettige dag

588 d’ailleurs adv trouwens

589 traiter v behandelen

590 indiquer v aanduiden, aangeven

591 tuer v doden

592 la technique nf techniek technique, technique (adj):


technisch

593 rapidement adv snel

594 autour adv errond, eromheen, rondom, in de autour de (prép): rond, rondom
buurt

595 réduire v verminderen

596 d’après prép volgens


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

597 préférer v verkiezen, de voorkeur geven aan

598 rue nf straat

599 riche, riche adj rijk

600 bref, brève adj kort

UNITÉ 7
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

601 nommer v (be)noemen

602 violence nf geweld

603 siècle nm eeuw

604 article nm artikel

605 durer v duren

606 qualité nf kwaliteit

607 gauche, gauche adj links, linker

608 solution nf oplossing

609 voie nf richting, weg

610 capable, capable adj in staat capable de

611 canadien, adj Canadees un Canadien, une Canadienne


canadienne (habitant)

612 erreur nf vergissing, fout

613 livrer v leveren

614 auprès adv nabij, in de nabijheid auprès de (prép): bij, naast, in de


nabijheid van

615 simplement adv eenvoudig(weg)

616 souvenir nm herinnering

617 conséquence nf gevolg

618 large, large adj breed

619 contraire nm tegenovergestelde contraire, contraire (adj):


tegengesteld

620 succès nm succes

621 élément nm element

622 local, locale adj plaatselijk, lokaal


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

623 été nm zomer

624 inviter v uitnodigen

625 extérieur, adj buiten-; uitwendig à l’extérieur de: aan de buitenkant


extérieure van

626 pied nm voet à pied: te voet

627 mission nf missie, opdracht

628 débat nm debat

629 fille nf dochter; meisje

630 répéter v herhalen

631 texte nm tekst

632 profiter v genieten; profiteren van profiter de: genieten van,


profiteren van

633 chambre nf kamer

634 création nf creatie

635 prouver v bewijzen

636 acheter v kopen

637 justice nf gerechtigheid; recht

638 production nf productie

639 ignorer v niet weten

640 directeur nm directeur

641 santé nf gezondheid à votre santé: op uw gezondheid

642 souffrir v afzien, lijden

643 précis, précise adj precies

644 fixer v vastleggen; fixeren

645 mère nf moeder

646 croissance nf groei

647 risque nm risico

648 arme nf wapen

649 estimer v schatten; menen, achten

650 endroit nm plaats, plek

651 comité nm comité, groep

652 impossible, adj onmogelijk


impossible
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

653 preuve nf bewijs

654 véritable, adj echt


véritable

655 amener v (mee)brengen, meenemen amener: pour des personnes


apporter: pour des choses

656 viser v beogen; richten; mikken;


raken

657 retirer v terugtrekken

658 total, totale adj totaal; volledig

659 image nf beeld

660 date nf datum

661 travers adv doorheen à travers de: (dwars) door

662 contrôle nm controle

663 énorme, énorme adj enorm

664 conserver v bewaren

665 réel, réelle adj reëel, werkelijk

666 campagne nf platteland

667 naître v geboren worden

668 accorder v toestaan

669 tourner v (om)draaien tourner à droite: rechts afslaan

670 participer v deelnemen participer à quelque chose

671 vieux, vieille adj oud un vieux livre


une vieille dame
MAIS: un vieil homme, un vieil
arbre

672 rapide, rapide adj snel

673 respecter v respecteren

674 passage nm stukje; passage

675 essentiel, adj essentieel, noodzakelijk


essentielle

676 adopter v aannemen

677 subir v ondergaan

678 environ adv ongeveer

679 expérience nf ervaring; experiment

680 admettre v toegeven


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

681 découvrir v ontdekken

682 couvrir v bedekken

683 assister v assisteren, bijstaan assister à un concert: een concert


bijwonen

684 un sénateur nm senator

685 dépasser v passeren, inhalen;


overschrijden; uitsteken

686 affirmer v bevestigen; duidelijk tonen

687 soumettre v onderwerpen; voorleggen soumettre quelque chose à


quelqu’un: iets aan iemand
voorleggen

688 financier, adj financieel


financière

689 processus nm proces

690 militaire nm ou nf militair; soldaat militaire, militaire (adj): militair

691 frais, fraîche adj vers les frais: de (on)kosten

692 industrie nf industrie

693 apparaître v verschijnen

694 responsabilité nf verantwoordelijkheid

695 réserver v reserveren; bewaren

696 porte nf deur

697 victime nf slachtoffer

698 territoire nm territorium, gebied

699 pauvre, pauvre adj arm un pauvre: een arme

700 taux nm percentage; cijfer, waarde; le taux d’alcool: het alcoholgehalte


tarief; gehalte

UNITÉ 8
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

701 organiser v organiseren

702 posséder v bezitten

703 matériel, adj materieel un matériel: materiaal


matérielle

704 cent adj honderd

705 constater v vaststellen, constateren


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

706 prononcer v uitspreken

707 signe nm teken

708 blanc, blanche adj wit

709 origine nf origine, oorsprong

710 vendre v verkopen

711 vite adv snel

712 langue nf taal; tong

713 dangereux, adj gevaarlijk


dangereuse

714 déplacer v verplaatsen, verzetten déplacer un rendez-vous: een


afspraak verzetten
se déplacer: zich verplaatsen

715 importance nf belang

716 suffire v volstaan

717 espoir nm hoop

718 davantage adv meer

719 saisir v grijpen

720 énergie nf energie

721 réseau nm netwerk

722 mourir v sterven

723 faible, faible adj zwak

724 employer v gebruiken; tewerkstellen

725 possibilité nf mogelijkheid

726 spécial, spéciale adj speciaal

727 accompagner v vergezellen

728 actuellement adv op dit ogenblik; tegenwoordig

729 union nf unie; verbond; vereniging;


samenvoeging

730 supposer v veronderstellen

731 fournir v verschaffen; leveren

732 ceci pro dit

733 exiger v eisen

734 intervenir v tussenkomen

735 fils nm zoon

736 d’accord conj in orde, goed, oké être d’accord avec: het eens zijn met
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

737 discuter v discussiëren; praten;


tegenspreken

738 différence nf verschil

739 protéger v beschermen

740 abandonner v verlaten

741 avis nm mening; bericht à mon avis: volgens mij

742 battre v (ver)slaan se battre: vechten, strijden

743 pire, pire adj slechter le pire: het slechtste

744 adresser v richten, adresseren adresser à: richten tot


s’adresser à: zich richten tot

745 préciser v verduidelijken

746 intervention nf tussenkomt, interventie;


ingreep

747 attirer v aantrekken attirer l’attention: de aandacht


trekken

748 demeurer v blijven

749 chiffre nm cijfer le chiffre d’affaires: de omzet

750 consacrer v besteden consacrer à: besteden, wijden aan


se consacrer à: zich wijden aan

751 remplir v (in)vullen

752 divers, diverse adj verschillend; verscheiden le plus souvent au pluriel

753 appliquer v toepassen

754 frapper v slaan, kloppen

755 peur nf schrik avoir peur de quelque chose, de


quelqu’un: bang zijn van iets, van
iemand

756 parlement nm parlement

757 fermer v sluiten

758 forcer v dwingen

759 lutte nf strijd

760 naturel, naturelle adj natuurlijk

761 air nm lucht; voorkomen; melodie avoir l’air: eruitzien


(deuntje)

762 auteur nm auteur, schrijver

763 opération nf operatie, ingreep; verrichting,


handeling

764 heureux, adj gelukkig


heureuse
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

765 crise nf crisis piquer une crise: een woedeaanval


krijgen

766 numéro nm nummer

767 résoudre v oplossen

768 publier v publiceren

769 instant nm ogenblik

770 toutefois adv evenwel, nochtans

771 pousser v duwen; aanzetten pousser quelqu’un à faire quelque


chose: iemand aanzetten om iets te
doen

772 quelqu’un pro iemand

773 discours nm redevoering; toespraak;


voordracht, speech

774 banque nf bank

775 compagnie f compagnie, gezelschap; une compagnie aérienne: een


maatschappij (onderneming) luchtvaartmaatschappij

776 reposer v rusten, berusten; tot rust reposer sur: rusten op


brengen se reposer: rusten

777 opinion nf opinie, mening

778 classe nf klas, les; klasse

779 particulièrement adv bijzonder, in het bijzonder

780 commun, adj gemeenschappelijk,


commune overeenkomstig; publiek,
openbaar

781 satisfaire v tevredenstellen, bevredigen; satisfaire à une obligation: een


voldoening geven, tevreden verplichting nakomen
stellen satisfaire quelqu’un: iemand
tevredenstellen

782 intention nf intentie, voornemen avoir l’intention de faire quelque


chose: de intentie hebben om iets te
doen

783 autorité nf gezag, autoriteit les autorités: de gezagdragers, de


overheid

784 anglais, anglaise adj Engels un Anglais, une Anglaise (habitant)

785 échange nm uitwisseling

786 feu nm vuur

787 neuf, neuve adj nieuw

788 observer v observeren, waarnemen

789 capacité nf capaciteit; vermogen avoir la capacité de faire quelque


chose: de capaciteit hebben om iets
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

te doen

790 désigner v aanwijzen, aanduiden

791 dépendre v afhangen dépendre de quelque chose ou de


quelqu’un: afhangen van iets of
iemand

792 message nm boodschap

793 construire v bouwen

794 scène nf scène, toneel

795 durant prép gedurende

796 secret, secrète adj geheim un secret: een geheim

797 plaisir nm plezier, genoegen faire plaisir à quelqu’un: iemand een


plezier doen

798 dossier nm dossier

799 proposition nf voorstel à proposition de: op voorstel van

800 combien adv hoeveel

UNITÉ 9
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

801 nul, nulle adj slecht; niets; nietig, waardeloos;


geen enkel(e)

802 absence nf afwezigheid

803 cher, chère adj dierbaar, geliefd;


duur

804 plaire v behagen, bevallen, aanstaan plaire à quelqu’un


se plaire

805 derrière prép achter

806 connaissance nf kennis

807 immédiatement adv onmiddellijk

808 entrée nf inkom, ingang

809 signer v (onder)tekenen

810 révéler v onthullen, openbaren, kenbaar


maken

811 couper v snijden, knippen; afbreken

812 salle nf zaal

813 pièce nf stuk;


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

kamer, plaats in een huis

814 équipe nf ploeg, team

815 situer v bevinden, situeren se situer: zich bevinden

816 souligner v onderstrepen, onderlijnen

817 source nf bron

818 respect nm respect, eerbied

819 crime nm misdaad

820 précédent, adj vorige


précédente

821 installer v installeren; plaatsen;


inrichten; vestigen

822 facile, facile adj gemakkelijk

823 augmenter v vermeerderen, verhogen, toenemen,


stijgen

824 réunir v bijeenbrengen; verenigen se réunir: vergaderen,


samenkomen

825 impression nf indruk, impressie; druk(werk), het


(af)drukken, (af)druk

826 octobre nm oktober

827 médecin nm dokter, arts

828 fédéral, fédérale adj federaal, bonds-

829 police nf politie; (verzekerings)polis

830 coût nm kost

831 formation nf vorming; opleiding;


formatie

832 contrat nm contract;


overeenkomst; verdrag

833 normal, normale adj normaal

834 attitude nf houding; attitude

835 faute nf fout faute de: bij gebrek aan

836 série nf reeks, serie

837 lever v (op)heffen; opsteken se lever: opstaan

838 proche, proche adj verwant proche de: dichtbij


adv dicht(bij), nabij mes proches (nm pluriel): mijn
bloedverwanten, mijn naasten

839 direct, directe adj direct, rechtstreeks

840 imaginer v zich verbeelden, zich voorstellen


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

841 figurer v voorkomen, vermeld staan

842 pratique, pratique adj praktisch

843 finalement adv uiteindelijk, ten slotte

844 allemand, adj Duits un Allemand, une Allemande


allemande (habitant)

845 pression nf druk

846 accès nm toegang

847 champ nm veld

848 film nm film

849 charge nf last

850 envisager v overwegen

851 commune nf gemeente

852 ressource nf (hulp)bron

853 monter v oprichten; omhoog gaan, naar boven


gaan; stijgen; naar boven brengen

854 promettre v beloven

855 motion nf motie

856 concentrer v concentreren se concentrer: zich


concentreren

857 exactement adv exact; precies

858 composer v vormen; samenstellen; componeren

859 chemin nm weg

860 zone nf zone; gebied

861 province nf provincie

862 élection nf verkiezing

863 usage nm gebruik faire usage de: gebruik maken


van

864 conflit nm conflict

865 hors prép buiten hors de: buiten

866 enquête nf enquête; vragenlijst; verhoor;


navraag

867 terrain nm terrein, stuk grond, veld

868 mars nm maart

869 tellement adv zo(veel), zo (erg)

870 espace nm ruimte


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

871 demain adv morgen

872 hier adv gisteren

873 confier v toevertrouwen confier quelque chose à


quelqu’un

874 remarquer v opmerken

875 égard nm opzicht; aanzien; respect à l’égard de: ten aanzien van,
ten opzichte van
à tous les égards: in alle
opzichten

876 supérieur, adj superieur, hoogwaardig; hoger;


supérieure bovenste

877 huit adj acht invariable

878 condamner v veroordelen

879 capital, capitale adj kapitaal, hoofd-, voornaamste

880 lien nm band, relatie; link

881 voiture nf wagen, auto

882 discussion nf discussie, gesprek

883 limiter v beperken, begrenzen

884 justifier v verantwoorden

885 agent nm agent, vertegenwoordiger

886 sentiment nm gevoel

887 tâche nf taak

888 directement adv rechtstreeks

889 euh euh

890 raconter v vertellen

891 décembre nm december

892 développer v ontwikkelen

893 honorable, adj eervol


honorable

894 contact nm contact

895 conclure v besluiten, afsluiten

896 fruit nm fruit

897 ouvert, ouverte adj open, ontvankelijk

898 investissement nm investering

899 insister v aandringen insister sur quelque chose:


aandringen op iets
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

900 avantage nm voordeel

UNITÉ 10
Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

901 garde nm bewaker; wacht la garde: bewaking

902 historique, adj historisch, geschiedenis-;


historique echt gebeurd

903 probablement adv waarschijnlijk

904 voyage nm reis

905 sept adj zeven

906 marche nf wandeling; trede

907 vérité nf waarheid

908 commercial, adj commercieel, zakelijk des relations commerciales:


commerciale handelsbetrekkingen

909 critique nf kritiek le/la critique: de criticus

910 ministère nm ministerie, departement

911 baisser v laten zakken, dalen

912 somme nf bedrag

913 culture nf cultuur

914 cacher v verbergen

915 prêter v uitlenen

916 définir v definiëren

917 client nm klant

918 exposer v tonen; blootstellen

919 progrès nm vooruitgang

920 secrétaire nm secretaris, secretaresse

921 mer nf zee

922 rapporter v meebrengen,


terugbrengen

923 appuyer v ondersteunen; duwen; appuyer sur: steunen op


drukken

924 liste nf lijst


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

925 rentrer v thuiskomen, terugkeren

926 mémoire nf geheugen un mémoire: verhandeling,


scriptie

927 caractère nm karakter, persoonlijkheid

928 détruire v vernielen, verwoesten

929 civil nm burger civil, civile (adj): burgerlijk


la guerre civile: burgeroorlog

930 nécessité nf noodzaak

931 juin nm juni

932 danger nm gevaar

933 complexe, adj ingewikkeld,


complexe gecompliceerd, complex

934 commerce nm handel

935 transport nm vervoer

936 attente nf afwachting, verwachting une salle d’attente: wachtkamer

937 institution nf instituut

938 défense nf verdediging

939 janvier nm januari

940 échapper v ontsnappen;ontgaan

941 négociation nf onderhandeling

942 franc, franche adj eerlijk, rechtuit

943 mai nm mei

944 septembre nm september

945 environnement nm milieu, omgeving

946 séparer v scheiden se séparer = divorcer: scheiden,


uit elkaar gaan

947 réaction nf reactie

948 disposition nf schikking; opstelling être à disposition: beschikbaar


zijn
être à la disposition de quelqu’un:
ter beschikking zijn van iemand

949 positif, positive adj positief

950 scientifique, adj wetenschappelijk un scientifique: een


scientifique wetenschapper

951 papier nm papier

952 expression nf uitdrukking


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

953 protection nf bescherming

954 indépendant, adj onafhankelijk


indépendante

955 carte nf kaart

956 association nf vereniging

957 régler v regelen; betalen

958 modèle nm model

959 commander v bevelen; bestellen

960 étudier v (be)studeren

961 déterminer v bepalen

962 budget nm budget, begroting

963 fonder v stichten, oprichten

964 structure nf structuur

965 complet, complète adj compleet, vol, volledig

966 exercer v (be)oefenen, uitoefenen

967 amour nm liefde

968 manifester v blijk geven van; betogen

969 menacer v (be)dreigen

970 conseiller v aanraden un conseiller: een raadgever,


adviseur

971 réunion nf vergadering, bijeenkomst

972 opposition nf weerstand; oppositie;


tegenstelling

973 maladie nf ziekte

974 outre adv/prép behalve, naast en outre: bovendien

975 tandis que conj terwijl

976 construction nf bouw, gebouw,


constructie

977 bande nf bende, groep; strook,


reep

978 signal nm signaal, sein

979 voisin, voisine adj naburig un voisin, une voisine: een


buur(man), een buurvrouw

980 réforme nf hervorming

981 rejeter v verwerpen


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

982 novembre nm november

983 fonds nm kapitaal, fonds des fonds: gelden, fondsen

984 coûter v kosten

985 reprise nf hervatting; heropleving; à plusieurs reprises: herhaaldelijk


overname

986 presse nf pers

987 rouge, rouge adj rood

988 majorité nf meerderheid

989 autoriser v toelaten, toestaan

990 effectuer v uitvoeren

991 bord nm rand, boord

992 central, centrale adj centraal

993 procédure nf procedure

994 faveur nf gunst en faveur de: ten gunste van

995 éducation nf opvoeding

996 officiel, officielle adj officieel

997 document nm document

998 aspect nm aspect l’aspect physique: het uiterlijk

999 retourner v terugkeren; omdraaien;


terugzenden

1000 professionnel, adj professioneel, beroeps- un professionnel: een


professionnelle professional

UNITÉ 11
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1001 auparavant adv voorheen, vroeger

1002 animal nm dier

1003 utile, utile adj nuttig

1004 inscrire v inschrijven s’emploie souvent comme verbe


réfléchi: s’inscrire: zich inschrijven

1005 concurrence nf concurrentie

1006 déclaration nf verklaring

1007 rejoindre v vergezellen; aansluiten


bij
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1008 mille adj duizend invariable

1009 absolument adv absoluut

1010 prison nf gevangenis

1011 armée nf leger

1012 revenu nm inkomen

1013 complètement adv helemaal, volledig

1014 confirmer v bevestigen

1015 salaire nm salaris; loon

1016 lecture nf lectuur; het lezen

1017 contribuer à v bijdragen tot

1018 attaquer v aanvallen

1019 table nf tafel

1020 remonter v teruggaan; terug naar


boven gaan

1021 certes adv echter; weliswaar

1022 avril nm april

1023 autrement adv anders, zoniet

1024 ferme, ferme adj stevig; kordaat, une ferme: een boerderij
vastberaden

1025 désormais adv voortaan; van nu af


aan

1026 lourd, lourde adj zwaar

1027 susciter v opwekken;


veroorzaken

1028 république nf republiek

1029 dur, dure adj hard; zwaar (figuurlijk) travailler dur: hard werken

1030 application nf toepassing; app une appli (contexte informatique):


mot abrégé pour une application

1031 lutter v strijden, vechten; zich lutter contre quelqu’un, quelque


verzetten tegen chose

1032 profit nm winst

1033 contenir v bevatten, inhouden;


tegenhouden,
bedwingen

1034 déposer v neerleggen; indienen déposer plainte contre quelque


chose, quelqu’un: klacht indienen
tegen iets, iemand
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1035 modifier v wijzigen

1036 communication nf communicatie

1037 jugement nm oordeel; vonnis

1038 manque nm gebrek; tekort

1039 échec nm mislukking, tegenslag échouer (v): mislukken

1040 traverser v oversteken; meemaken s’emploie au sens littéral (traverser


une rue) ou au sens figuré (traverser
une période difficile)

1041 transformer v veranderen

1042 engagement nm engagement;


betrokkenheid

1043 frère nm broer

1044 mardi nm dinsdag

1045 rencontre nf ontmoeting

1046 vote nm stemming; stem (in


verkiezingen)

1047 renvoyer v wegsturen; ontslaan

1048 regretter v betreuren; spijt hebben

1049 espèce nf (dier)soort; ras

1050 recommandation nf aanbeveling

1051 consister v bestaan uit consister de/en quelque chose


consister à + inf

1052 réagir v reageren réagir à quelque chose: reageren op


iets

1053 surprendre v verrassen

1054 circonstance nf omstandigheid

1055 témoin nm getuige

1056 améliorer v verbeteren

1057 administration nf bestuur; administratie

1058 réfléchir v nadenken réfléchir à/sur une question: over een


zaak nadenken

1059 lumière nf licht

1060 vert, verte adj groen

1061 apprécier v waarderen

1062 combat nm strijd


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1063 sensible, adj gevoelig


sensible

1064 étudiant nm student

1065 vitesse nf snelheid

1066 malade, malade adj ziek

1067 portée nf bereik à portée de main: binnen handbereik

1068 élève nm leerling

1069 contrôler v controleren

1070 merci nm ou dank; bedankt


interjection

1071 certainement adv zeker en vast

1072 visite nf bezoek

1073 assemblée nf vergadering;


bijeenkomst

1074 émission nf uitzending des émissions de gaz à effet de


serre: uitstoot van broeikasgassen

1075 arrivée nf (aan)komst

1076 puissance nf vermogen; kracht

1077 partenaire nm partner

1078 contenter v (zich) tevreden stellen se contenter de quelque chose: zich


tevreden stellen met

1079 perte nf verlies

1080 libéral, libérale adj liberaal

1081 citoyen nm (staats)burger

1082 citer v citeren; noemen

1083 influence nf invloed

1084 camp nm kamp

1085 établissement nm vestiging, instelling

1086 vendredi nm vrijdag

1087 avance nf voorsprong; voorschot en avance: te vroeg


à l’avance: op voorhand
merci d’avance: bij voorbaat dank

1088 destiner v bestemmen

1089 causer v veroorzaken

1090 nord nm noorden la zone nord: de noordelijke zone


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1091 lundi nm maandag

1092 maître nm meester

1093 interroger v ondervragen

1094 conférence nf conferentie,


bijeenkomst

1095 provoquer v uitdagen; veroorzaken,


uitlokken

1096 vente nf verkoop

1097 ramener v terugbrengen

1098 soldat nm soldaat

1099 collègue nm, nf collega

1100 concevoir v ontwerpen

UNITÉ 12
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1101 procéder v te werk gaan procéder à: overgaan tot

1102 poids nm gewicht

1103 voici prép hier is/zijn, ziehier

1104 acquérir v verwerven

1105 moindre, adj minste, minder, gering


moindre

1106 convenir v geschikt zijn, passen convenir de: het eens


worden over
comme convenu: zoals
overeengekomen

1107 logique, adj logisch la logique: de logica


logique

1108 examiner v onderzoeken, nagaan, bekijken;


ondervragen, opnemen, gadeslaan

1109 soin nm zorg

1110 mesurer v meten

1111 traitement nm behandeling

1112 jeudi nm donderdag

1113 impliquer v betrekken; inhouden, met zich


meebrengen

1114 science nf wetenschap


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1115 individu nm individu

1116 donnée nf gegeven

1117 demi, demie adj half

1118 combattre v bestrijden

1119 violent, violente adj gewelddadig; hevig

1120 comporter v bevatten; bestaan uit se comporter: zich gedragen

1121 suivant, adj volgend


suivante

1122 mériter v verdienen mériter du respect: respect


verdienen

1123 emprunter v (ont)lenen

1124 conscience nf geweten; bewustzijn

1125 traduire v vertalen

1126 sang nm bloed

1127 millier nm duizendtal

1128 emporter v meenemen

1129 initiative nf initiatief

1130 nucléaire, adj nucleair, kern-


nucléaire

1131 industriel, adj industrieel


industrielle

1132 vif, vive adj levendig; hevig

1133 exact, exacte adj exact, precies

1134 exception nf uitzondering à l’exception de: met


uitzondering van

1135 doubler v verdubbelen; inhalen

1136 février nm februari

1137 mode nm wijze, manier la mode: de mode

1138 tendre, tendre adj teder, zacht tendre (v): spannen;


(uit)strekken

1139 musique nf muziek

1140 gestion nf beheer, management

1141 honneur nm eer les honneurs: eerbetoon,


hulde

1142 vaste, vaste adj wijd, ruim, uitgestrekt; uitgebreid,


veelomvattend
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1143 évoquer v oproepen, voor de geest halen;


vermelden, ter sprake brengen

1144 fonctionner v functioneren, werken

1145 étape nf etappe

1146 physique, adj fysiek le physique: het fysieke, het


physique uiterlijk
la physique: de fysica

1147 accuser v beschuldigen

1148 parfaitement adv perfect

1149 méthode nf methode, werkwijze

1150 professeur nm leraar; professor, prof

1151 envers prép ten opzichte van; tegenover

1152 distribuer v verdelen, uitdelen; bezorgen,


leveren

1153 existence nf bestaan

1154 prétendre v beweren prétendre à: aanspraak


maken op

1155 global, globale adj globaal

1156 dommage nm schade il est dommage que: het is


jammer dat

1157 crédit nm krediet

1158 tendance nf neiging; trend, tendens; stroming,


richting

1159 chaîne nf keten; ketting une chaîne de télévision: een


tv-zender

1160 relatif, relative adj betrekking hebbend op, met


betrekking tot; relatief

1161 note nf aantekening; notitie, nota; punt,


score, cijfer

1162 réserve nf voorbehoud; gereserveerdheid;


voorraad, reserve

1163 maximum, adj maximaal le maximum (nom)


maximum maximal, maximale (adj)
pluriel de l’adjectif maximum:
maximums/maxima

1164 moteur nm motor; drijvende kracht le moteur de recherche: de


zoekmachine

1165 version nf versie

1166 règlement nm reglement; betaling


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1167 couple nm koppel

1168 mercredi nm woensdag

1169 régional, adj regionaal


régionale

1170 sinon conj zoniet, anders

1171 entreprendre v ondernemen; opstarten, beginnen

1172 au-delà adv hierna; verder dan, voorbij; over au-delà de: préposition

1173 étendre v (uit)strekken, uitspreiden;


uitbreiden

1174 sortie nf uitgang

1175 profond, adj diep


profonde

1176 décrire v beschrijven; omschrijven

1177 etc. / enz.

1178 récent, récente adj recent, kortgeleden

1179 télévision nf televisie

1180 retraite nf pensioen; retraite, afzondering prendre sa retraite: met


pensioen gaan

1181 art nm kunst

1182 frontière nf grens

1183 égal, égale adj gelijk pluriel: égaux, égales

1184 promesse nf belofte

1185 entretenir v onderhouden

1186 habiter v wonen

1187 quartier nm wijk

1188 avocat nm advocaat

1189 accueillir v onthalen, ontvangen

1190 libérer v bevrijden; ontheffen (van)

1191 vivant, vivante adj levend; levendig

1192 université nf universiteit

1193 rire nm lach rire (v): lachen

1194 facilement adv gemakkelijk

1195 crainte nf vrees

1196 commettre v begaan


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1197 précisément adv precies, met precisie, exact

1198 soutien nm steun; hulp, bijstand

1199 urgence nf urgentie, hoogdringendheid, les urgences: spoedafdeling


dringende noodzaak d’urgence: dringend

1200 clé nf sleutel s’écrit aussi: clef

UNITÉ 13
Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1201 enlever v wegnemen, weghalen; uitdoen,


uittrekken; ontvoeren

1202 jeter v gooien

1203 religieux, religieuse adj godsdienstig, kerkelijk

1204 analyse nf analyse

1205 disponible, adj beschikbaar


disponible

1206 regard nm blik

1207 prévenir v verwittigen, waarschuwen;


voorkomen

1208 bientôt adv binnenkort, gauw

1209 analyser v analyseren, ontleden

1210 mariage nm huwelijk, bruiloft

1211 couleur nf kleur

1212 témoigner v getuigen témoigner de: blijk geven van

1213 sauver v redden

1214 parlementaire, adj parlementair


parlementaire

1215 conclusion nf conclusie, besluit

1216 bleu, bleue adj blauw

1217 dehors adv buiten en dehors de: buiten

1218 remercier v (be)danken

1219 actif, active adj actief, werkzaam

1220 réclamer v met aandrang vragen, eisen;


bezwaar maken, protest
aantekenen

1221 habitude nf gewoonte


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1222 récemment adv onlangs, recent

1223 fil nm draad

1224 collectif, collective adj collectief, gezamenlijk

1225 excellent, excellente adj uitstekend

1226 moral, morale adj fatsoenlijk; moreel

1227 accident nm ongeval

1228 code nm code

1229 puissant, puissante adj krachtig

1230 recueillir v verzamelen, bijeenbrengen

1231 fabriquer v fabriceren, vervaardigen

1232 représentant nm vertegenwoordiger

1233 rare, rare adj zeldzaam

1234 extraordinaire, adj buitengewoon


extraordinaire

1235 dimanche nm zondag

1236 vérifier v nagaan, checken

1237 envie nf zin avoir envie de quelque


chose: zin hebben in iets

1238 enregistrer v registreren; opnemen

1239 moderne, moderne adj modern

1240 parc nm park

1241 impôt nm belasting

1242 sud nm zuiden la zone sud: de zuidelijke


zone

1243 efficace, efficace adj doeltreffend, efficiënt

1244 intéressant, adj interessant


intéressante

1245 île nf eiland

1246 cité nf stad; wooncomplex, wijk

1247 carrière nf carrière, loopbaan

1248 voter v stemmen

1249 traité nm verdrag

1250 libération nf bevrijding, vrijlating

1251 nourrir v voeden

1252 sérieusement adv serieus, ernstig


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1253 bras nm arm

1254 immédiat, immédiate adj onmiddellijk

1255 exceptionnel, adj uitzonderlijk


exceptionnelle

1256 rechercher v zoeken naar, opsporen;


onderzoeken

1257 palestinien, adj Palestijns un Palestinien (habitant)


palestinienne

1258 lendemain nm volgende dag

1259 producteur nm producent

1260 garantir v garanderen, instaan voor;


verzekeren

1261 geste nm gebaar

1262 roman nm roman

1263 augmentation nf verhoging, vermeerdering

1264 facteur nm postbode; factor

1265 policier, policière adj politie- un policier: een politieagent

1266 échelle nf ladder; schaal

1267 supplémentaire, adj bijkomend, extra


supplémentaire

1268 pratiquer v beoefenen; toepassen

1269 pensée nf gedachte, idee

1270 extrême, extrême adj extreem

1271 néanmoins adv niettemin, nochtans, evenwel,


toch

1272 bénéficier v genieten, voordeel halen bénéficier de: genieten van

1273 vingt adj twintig

1274 revoir v terugzien; herzien

1275 perspective nf perspectief

1276 défaut nm fout, gebrek à défaut de: bij gebrek aan

1277 précieux, précieuse adj waardevol, kostbaar

1278 retard nm vertraging être en retard: te laat zijn,


vertraging hebben

1279 démocratie nf democratie

1280 renforcer v versterken

1281 silence nm stilte


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1282 troupe nf troep, bende; groep, gezelschap

1283 qualifier v kwalificeren, plaatsen se qualifier pour: zich


plaatsen, klasseren voor
être qualifié pour un poste:
geschikt zijn voor een functie

1284 absolu, absolue adj absoluut

1285 dégager v losmaken, vrijmaken; ontheffen


van

1286 stratégie nf strategie

1287 bateau nm boot

1288 printemps nm lente

1289 course nf het lopen; wedloop; tocht

1290 exercice nm oefening

1291 fondamental, adj fundamenteel


fondamentale

1292 visage nm gezicht; aangezicht

1293 droite nf rechts à droite ⇔ à gauche


tourner à droite: naar rechts
draaien

1294 machine nf machine, werktuig

1295 village nm dorp

1296 britannique, adj Brits un, une Britannique (habitant)


britannique

1297 surveiller v bewaken

1298 édition nf editie, uitgave

1299 organisme nm organisme

1300 leçon nf les

UNITÉ 14
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1301 accomplir v volbrengen, verwezenlijken,


voltooien

1302 décevoir v ontgoochelen

1303 bataille nf gevecht

1304 port nm haven

1305 naissance nf geboorte


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1306 majeur, majeure adj belangrijk, enorm; meerderjarig un majeur: een meerderjarige

1307 froid, froide adj koud

1308 hôpital nm ziekenhuis

1309 circuit nm circuit; route

1310 terrible, terrible adj vreselijk, verschrikkelijk

1311 degré nm mate, graad, niveau

1312 exigence nf eis, vereiste

1313 rêve nm droom

1314 inspirer v inspireren

1315 opérer v werken, te werk gaan; verrichten,


uitvoeren; opereren

1316 entièrement adv volledig

1317 chapitre nm hoofdstuk

1318 quotidien, adj dagelijks


quotidienne

1319 clairement adv klaar, duidelijk

1320 joindre v aansluiten; toevoegen bij;


samenbrengen, verzamelen;
bereiken, ontmoeten, treffen

1321 léger, légère adj licht

1322 permanent, adj permanent, blijvend; aanhoudend


permanente

1323 juge nm rechter

1324 après-midi nm (na)middag

1325 russe, russe adj Russisch un, une Russe (habitant)

1326 juillet nm juli

1327 ordinaire, adj ordinair, gewoon


ordinaire

1328 candidat nm kandidaat

1329 rapprocher v dichterbij brengen, benaderen;


samenbrengen

1330 résistance nf weerstand

1331 fier, fière adj fier

1332 justement adv juist, precies

1333 habitant nm inwoner, bewoner

1334 formule nf formule; spreuk; recept


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1335 mur nm muur

1336 tribunal nm rechtbank; rechtszaal;


gerechtsgebouw

1337 journaliste nm journalist

1338 manger v eten

1339 soulever v (op)tillen, opheffen

1340 évidemment adv natuurlijk, vanzelfsprekend

1341 travailleur nm werker; werkkracht, werknemer; travailleur, travailleuse (adj):


arbeider ijverig, werklustig

1342 résolution nf besluit, resolutie

1343 dirigeant nm leider, leidinggevende; bestuurder dirigeant, dirigeante (adj):


leidend, leidinggevend,
leiderschaps-

1344 marque nf merk; aanduiding

1345 utilisation nf gebruik

1346 offre nf aanbod, offerte

1347 habituel, adj gebruikelijk


habituelle

1348 survivre v overleven survivre à

1349 populaire, adj populair; volks-


populaire

1350 constitution nf constitutie, vorm, samenstelling;


grondwet

1351 participation nf deelname, participatie; inbreng,


inspraak

1352 évolution nf evolutie

1353 totalement adv totaal, helemaal, volledig

1354 gérer v beheren, besturen, managen

1355 samedi nm zaterdag

1356 informer v informeren, op de hoogte brengen

1357 fou, folle adj gek

1358 attacher v vastmaken, (vast)hechten s’attacher à: zich hechten aan


iets of iemand

1359 renouveler v vernieuwen; hernieuwen, verlengen

1360 asseoir v (neer)zetten s’asseoir: gaan zitten

1361 oh oh!

1362 transfert nm overbrenging, verplaatsing,


overplaatsing, overdracht, transfer
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1363 renoncer v afzien (van), opgeven, ophouden renoncer à


(met)

1364 roi nm koning

1365 soi pro zich(zelf)

1366 téléphone nm telefoon, telefoontoestel

1367 net, nette adj duidelijk, klaar, helder; netto

1368 foi nf geloof, vertrouwen; trouw de bonne foi: te goeder trouw

1369 motif nm motief, beweegreden, drijfveer

1370 plaindre v beklagen; klagen plaindre quelqu’un: iemand


beklagen
se plaindre (de): klagen (over)

1371 tradition nf traditie

1372 institut nm instituut, instelling, inrichting

1373 victoire nf overwinning

1374 arrêt nm stop, halte

1375 concours nm wedstrijd; samenloop concours de circonstances:


samenloop van
omstandigheden

1376 vis-à-vis prép tegenover vis-a-vis de quelqu’un ou de


quelque chose
le vis-à-vis: positie tegenover
elkaar; uitzicht

1377 aboutir v uitmonden, uitlopen (op); uitdraaien aboutir à


(op)

1378 visiter v bezoeken

1379 elle-même pronom zijzelf

1380 démocratique, adj democratisch


démocratique

1381 tentative nf poging

1382 largement adv ruim, wijd; overvloedig, veel;


ruimschoots

1383 échouer v niet slagen, mislukken

1384 désirer v verlangen, wensen, begeren

1385 côte nf kust; rib; helling

1386 génération nf generatie

1387 vent nm wind

1388 technologie nf technologie

1389 inquiéter v verontrusten s’inquiéter de


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1390 dépit nm spijt; gekrenktheid en dépit de: ondanks

1391 équilibre nm evenwicht

1392 inquiet, inquiète adj bezorgd

1393 obstacle nm obstakel, hindernis

1394 réflexion nf gedachte, overdenking, bedenking,


reflectie; weerkaatsing

1395 uniquement adv alleen, uitsluitend

1396 affecter v toewijzen; ontroeren

1397 revanche nf wraak en revanche: daarentegen

1398 ressembler v lijken (op) ressembler à: lijken op

1399 station nf station; standplaats; halte station-service: tankstation


! la gare: het
(spoorweg)station

1400 supporter v dragen, steunen; verdragen,


dulden; supporteren,
aanmoedigen

UNITÉ 15
Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1401 privé, privée adj privé- le privé (nm): het privéleven

1402 catégorie nf categorie, klasse, groep

1403 mine nf gelaatsuitdrukking, aanblik; faire mine de rien: doen alsof er


mijn niets gebeurd is
avoir bonne/mauvaise mine: er
goed/slecht uitzien

1404 législatif, adj wetgevend; parlementair


législative

1405 ah ah!

1406 propriétaire nm eigenaar

1407 favoriser v bevoordelen, begunstigen,


bevorderen

1408 priorité nf voorrang, prioriteit

1409 avion nm vliegtuig

1410 minimum, adj minimum


minimum

1411 criminel, adj crimineel, misdadig un criminel (nm): een misdadiger


criminelle
Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1412 photo nf foto

1413 précéder v voorafgaan

1414 solide, solide adj stevig, sterk

1415 correspondre v overeenstemmen (met), correspondre à


overeenkomen;
corresponderen

1416 navire nm schip

1417 centaine nf honderdtal une centaine de personnes est


venue à la fête: een hondertal
mensen is naar het feest gekomen

1418 explication nf uitleg

1419 transmettre v overbrengen, overdragen,


overmaken

1420 appareil nm apparaat, toestel

1421 publication nf publicatie, uitgave;


bekendmaking

1422 associer v verenigen, bijeenbrengen;


verbinden (met),
associëren

1423 trait nm lijn, streep; kenmerk, tirer un trait: een streep trekken
karaktertrek un trait d’union: een liggend
streepje

1424 référence nf referentie, verwijzing

1425 bois nm bos; hout

1426 identifier v vereenzelvigen;


identificeren; herkennen

1427 symbole nm symbool, teken

1428 consommation nf consumptie, verbruik,


gebruik

1429 idéal, idéale adj ideaal

1430 chômage nm werkloosheid être au chômage: werkloos zijn

1431 courage nm moed Bon courage! Goede moed!

1432 reconnaissance nf erkenning; erkentelijkheid,


dankbaarheid; herkenning

1433 entretien nm onderhoud; gesprek

1434 encourager v aanmoedigen

1435 kilomètre nm kilometer

1436 dérouler v aflopen, ontrollen, se dérouler: verlopen, zich afspelen


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

afwikkelen; ontvouwen

1437 identité nf identiteit

1438 amendement nm amendement,


wetswijziging

1439 signaler v aankondigen, aangeven;


signaleren, wijzen op;
(ver)melden

1440 division nf indeling, verdeling; deling;


afdeling

1441 contexte nm context; verband

1442 coupable, adj schuldig un coupable: een schuldige


coupable

1443 favorable adj gunstig


favorable

1444 obligation nf verplichting

1445 août nm augustus

1446 attribuer v toeschrijven; toewijzen, attribuer à


toekennen

1447 courir v lopen

1448 examen nm onderzoek; examen, proef

1449 personnage nm personage, figuur

1450 dénoncer v aan het licht brengen,


aanklagen; aangeven

1451 inconnu, adj onbekend; niet gekend un inconnu: een onbekende


inconnue

1452 échanger v (in)ruilen, (uit)wisselen,


(in)wisselen

1453 montant nm bedrag

1454 éliminer v uitschakelen, uitsluiten;


verwijderen, elimineren

1455 ouverture nf opening

1456 tableau nm schilderij; tafereel; bord;


paneel; tabel

1457 exclure v uitsluiten

1458 meurtre nm moord

1459 exemplaire, adj voorbeeldig un exemplaire: een exemplaar


exemplaire

1460 propriété nf eigendom


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1461 final, finale adj laatste; eind-, slot- une finale: een finale

1462 site nm site, ligging, plaats; un site web: een website


vindplaats

1463 séance nf zitting, sessie; voorstelling;


behandeling

1464 durée nf duur

1465 élire v (ver)kiezen

1466 baisse nf daling, verlaging, afname

1467 inquiétude nf bezorgdheid, ongerustheid

1468 israélien, adj Israëlisch un Israélien, une Israélienne


israélienne (habitant)

1469 représentation nf voorstelling; weergave,


afbeelding;
vertegenwoordiging

1470 pareil, pareille adj gelijk; dergelijk;


vergelijkbaar

1471 mandat nm mandaat, machtiging,


volmacht; opdracht; bevel

1472 quinze adj vijftien

1473 vide, vide adj leeg un vide (nm): een leegte

1474 statut nm statuut; status

1475 essai nm poging; proef, test

1476 sourire nm glimlach

1477 italien, italienne adj Italiaans un Italien, une Italienne (habitant)

1478 suggérer v suggereren, voorstellen

1479 interrompre v onderbreken; verbreken

1480 au-dessus adv erop, daarop, daarbovenop au-dessus de: boven

1481 agence nf agentschap, bureau

1482 usine nf fabriek

1483 unir v verenigen; bundelen

1484 rang nm rij; rang

1485 employé nm werknemer; bediende

1486 sommet nm top s’emploie au sens littéral (le


sommet d’une montagne) et au
sens figuré (le sommet de Rio: de
top van Rio)

1487 franchir v overschrijden; oversteken


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1488 évident, évidente adj vanzelfsprekend, evident

1489 comportement nm gedrag

1490 fête nf feest

1491 sol nm vloer; grond au sous-sol: ondergronds, op de


benedenverdieping

1492 écarter v verwijderen s’écarter: afstand nemen, afwijken

1493 vague, vague adj vaag une vague (nf): een golf

1494 réduction nf korting

1495 culturel, adj cultureel


culturelle

1496 coopération nf samenwerking

1497 vertu nf deugd

1498 d’autant adv des te

1499 leader nm leider

1500 taille nf grootte; lengte

UNITÉ 16
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1501 contenu nm inhoud

1502 distance nf afstand

1503 automne nf herfst

1504 arrière prép achter

1505 vision nf het zien, gezichtsvermogen,


gezicht; visie

1506 investir v investeren investir dans quelque chose

1507 diminuer v verminderen

1508 se réfugier v vluchten; zijn toevlucht


zoeken; schuilen

1509 entourer v omringen

1510 juif, juive adj Joods, joods un juif, une juive: een jood, een
joodse

1511 considérable, adj aanzienlijk


considérable

1512 conduite nf gedrag; leiding; het rijden, het


besturen (van een voertuig)
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1513 convention nf overeenkomst; verdrag

1514 communiquer v communiceren

1515 prolonger v verlengen

1516 verser v storten; (in)schenken verser de l’argent sur le compte


de quelqu’un: geld storten op de
rekening van iemand

1517 évidence nf evidentie, mettre en évidence: duidelijk


vanzelfsprekendheid maken

1518 essentiellement adv in hoofdzaak, voornamelijk;


wezenlijk

1519 démontrer v aantonen

1520 négatif, négative adj negatief

1521 approche nf aanpak

1522 délai nm termijn

1523 accroître v toenemen, vermeerderen;


uitbreiden; doen aangroeien

1524 bruit nm geluid; lawaai

1525 humanité nf menselijkheid

1526 radio nf radio à la radio: op de radio

1527 moi-même pron ikzelf; mezelf

1528 syndicat nm vakbond

1529 prudent, prudente adj voorzichtig

1530 soirée nf avond

1531 vol nm diefstal; vlucht

1532 marcher v stappen

1533 tiers nm derde

1534 mètre nm meter

1535 aborder v aansnijden, benaderen,


aanspreken

1536 occidental, adj West-, westers


occidentale

1537 suffisant, suffisante adj voldoende

1538 ciel nm hemel

1539 tromper v bedriegen se tromper: zich vergissen

1540 modeste, modeste adj bescheiden

1541 éloigner v verwijderen, weghouden


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1542 seconde nf seconde

1543 malheureusement adv jammer genoeg, helaas

1544 évaluer v (in)schatten, evalueren

1545 extrêmement adv extreem, uiterst, ontzettend

1546 interne, interne adj intern

1547 voire adv zelfs

1548 témoignage nm getuigenis

1549 messieurs nm pluriel heren, mijne heren

1550 effectivement adv effectief, inderdaad

1551 gaz nm gas

1552 acteur nm acteur

1553 adapter v aanpassen

1554 cour nf binnenplaats; (gerechts)hof

1555 dépense nf uitgave

1556 souci nm zorg, bezorgdheid

1557 expert nm expert, deskundige

1558 sœur nf zus

1559 relativement adv relatief, betrekkelijk, nogal

1560 comparer v vergelijken

1561 procès nm (juridisch) proces

1562 provenir v voortkomen, afkomstig zijn provenir de: voortkomen uit

1563 réellement adv werkelijk, echt

1564 conscient, adj bewust


consciente

1565 céder v afstaan céder à quelque chose: aan iets


toegeven
céder à quelqu’un: voor iemand
zwichten

1566 médical, médicale adj medisch

1567 diviser v verdelen diviser par: delen door (opération


mathématique)

1568 colère nf woede, boosheid se mettre en colère: woedend


worden

1569 patient, patiente adj geduldig un patient: een patiënt

1570 notion nf basiskennis; notie, besef

1571 siège nm zitplaats; hoofdkantoor


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1572 hausse nf verhoging, stijging

1573 mécanisme nm mechanisme

1574 traditionnel, adj traditioneel


traditionnelle

1575 quart nm kwart

1576 approcher v (be)naderen; dichterbij


brengen

1577 trafic nm (illegale) handel; verkeer

1578 catholique, adj katholiek


catholique

1579 foyer nm haard; (te)huis

1580 adulte nm volwassene adulte, adulte (adj): volwassen

1581 reprocher v verwijten

1582 métier nm beroep, stiel, vak

1583 modification nf wijziging

1584 peser v (af)wegen

1585 média nm medium les médias: de media

1586 hiver nm winter

1587 définition nf definitie

1588 spécialiste nm specialist

1589 mari nm echtgenoot, man

1590 supprimer v verwijderen, wissen

1591 guère adv nauwelijks il ne parle guère: hij spreekt


nauwelijks

1592 douter v twijfelen douter de quelque chose: aan iets


twijfelen
se douter de quelque chose: iets
vermoeden

1593 ressentir v voelen, ervaren, ondervinden

1594 sexuel, sexuelle adj seksueel

1595 consulter v raadplegen

1596 renseignement nm inlichting

1597 âgé, âgée adj oud, bejaard être âgé de X ans: X (jaar) zijn

1598 fonctionnement nm werking

1599 garçon nm jongen; ober

1600 parfait, parfaite adj perfect


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

UNITÉ 17
Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1601 résumer v samenvatten

1602 prévision nf (weers)verwachting,


voorspelling

1603 quatrième, adj vierde


quatrième

1604 fenêtre nf venster

1605 incapable, adj onbekwaam


incapable

1606 hésiter v aarzelen

1607 menace nf dreiging; bedreiging

1608 universel, adj universeel; algemeen


universelle

1609 jeunesse nf jeugd

1610 voler v stelen; vliegen

1611 résister v weerstaan

1612 profondément adv diep

1613 séparation nf scheiding

1614 inutile, inutile adj nutteloos

1615 refus nm weigering

1616 poisson nm vis

1617 révolution nf revolutie

1618 prisonnier nm gevangene

1619 avouer v bekennen

1620 saluer v (be)groeten

1621 fer nm ijzer

1622 familial, familiale adj familie-; gezellig, huiselijk;


gezins-

1623 cinéma nm cinema, bioscoop

1624 calcul nm berekening

1625 armé, armée adj gewapend une armée (nf): een leger
Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1626 enseignement nm onderwijs l’enseignement primaire: het


lager onderwijs
l’enseignement secondaire: het
secundair onderwijs

1627 étonnant, adj verwonderlijk


étonnante

1628 dizaine nf tiental

1629 dessus adv boven au-dessus de (prép)

1630 achever v voltooien, afmaken

1631 fonctionnaire nm ambtenaar

1632 instruction nf instructie, richtlijn

1633 pratiquement adv praktisch; in de praktijk; vrijwel,


zo goed als

1634 oser v durven

1635 rassembler v verzamelen se rassembler: bijeenkomen, zich


verzamelen

1636 réalisation nf verwezenlijking

1637 fiscal, fiscale adj fiscaal

1638 démarche nf werkwijze, aanpak;


benaderingswijze

1639 corriger v verbeteren

1640 volume nm volume

1641 réussite nf het welslagen, succes, goede


afloop

1642 désir nm verlangen, wens

1643 pur, pure adj zuiver, puur

1644 exportation nf uitvoer

1645 prier v vragen; verzoeken; bidden

1646 trente nm dertig

1647 âme nf ziel, geest; gemoed, geweten

1648 dominer v domineren, (over)heersen

1649 autorisation nf toelating

1650 instrument nm instrument, tool

1651 indépendance nf onafhankelijkheid

1652 tort nm ongelijk; schade avoir tort: ongelijk hebben


à tort: ten onrechte

1653 hauteur nf hoogte


Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1654 critiquer v bekritiseren

1655 attaque nf aanval

1656 assurance nf verzekering

1657 déficit nm tekort

1658 évoluer v evolueren; (zich) ontwikkelen

1659 drogue nf drug(s), verslavend middel

1660 concret, concrète adj concreet

1661 percevoir v waarnemen; ontvangen

1662 rythme nm ritme; tempo

1663 approuver v goedkeuren

1664 douze adj twaalf

1665 juridique, juridique adj juridisch

1666 espagnol, adj Spaans un Espagnol, une Espagnole


espagnole (habitant)

1667 saison nf jaargetijde, seizoen

1668 épreuve nf proef; test

1669 hypothèse nf veronderstelling

1670 relier v verbinden

1671 financement nm financiering

1672 dos nm rug dos à dos: rug aan rug

1673 consommateur nm consument, verbruiker

1674 soviétique, adj Sovjet-, Russisch


soviétique

1675 volontaire, adj vrijwillig un volontaire (nm): een vrijwilliger


volontaire

1676 négocier v onderhandelen

1677 finance nf financiën, financiële wereld

1678 rêver v dromen

1679 indien, indienne adj Indiaas, Indiaans, Indisch un indien, une indienne (habitant)

1680 quantité nf hoeveelheid

1681 définitif, définitive adj definitief, blijvend en définitive: ten slotte,


uiteindelijk

1682 persuader v overtuigen

1683 interpréter v interpreteren, duiden; tolken;


vertolken
Woord Woordsoor Vertaling Opmerking
t

1684 annuel, annuelle adj jaarlijks

1685 commentaire nm commentaar

1686 marier v in de echt verbinden se marier: huwen, trouwen

1687 spectacle nm voorstelling, vertoning,


opvoering, spektakel

1688 pari nm gok, weddenschap

1689 célèbre, célèbre adj beroemd

1690 ouest nm westen à l’ouest: in het westen

1691 sexe nm geslacht;


geslachtsgemeenschap

1692 eh hé

1693 recours nm toevlucht avoir recours à quelqu’un: zich tot


iemand wenden
avoir recours à quelque chose:
zijn toevlucht nemen tot iets
en dernier recours: in laatste
instantie

1694 accent nm accent, nadruk, klemtoon mettre l’accent sur quelque


chose: de nadruk op iets leggen

1695 introduire v binnenleiden, introduceren,


inleiden

1696 communiste, adj communistisch un communiste (nm): een


communiste communist

1697 concert nm concert

1698 couverture nf deken; kaft (van een boek)

1699 religion nf godsdienst, religie

1700 appui nm steun

UNITÉ 18
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1701 théâtre nm toneel; theater, schouwburg

1702 saint, sainte adj heilig un saint, une sainte: een


heilige

1703 conséquent, adj consequent par conséquent: bijgevolg


conséquente

1704 équipement nm uitrusting

1705 descendre v (af)dalen, naar beneden gaan;


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

naar beneden brengen

1706 patron nm baas; eigenaar

1707 marge nf kantlijn, marge

1708 abri nm schuilplaats à l’abri de: beschut tegen

1709 recette nf recept; opbrengst les recettes (nf): inkomsten

1710 généralement adv over het algemeen

1711 vigueur nf kracht entrer en vigueur: van


kracht worden

1712 baser v baseren, funderen

1713 soleil nm zon

1714 électoral, adj electoraal, verkiezings-, kies-


électorale

1715 ennemi nm vijand

1716 bourse nf beurs

1717 dimension nf afmeting, omvang, dimensie

1718 déployer v uitvouwen, uitrollen; aanwenden;


inzetten

1719 dialogue nm dialoog

1720 thème nm thema

1721 circuler v (door)rijden; circuleren,


rondgaan

1722 porte-parole nm woordvoerder

1723 présentation nf presentatie, voorstelling

1724 forêt nf bos, woud

1725 outil nm werktuig

1726 vacance nf vacature des vacances: vakantie

1727 suffisamment adv voldoende, genoeg

1728 défi nm uitdaging relever un défi: een


uitdaging aangaan

1729 front nm voorhoofd; front faire front à: het hoofd


bieden aan
partir au front: naar het
front vertrekken

1730 suspendre v (op)hangen; opschorten,


schorsen

1731 calme, calme adj kalm, rustig, stil


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1732 montagne nf berg

1733 sévère, sévère adj streng

1734 apparemment adv blijkbaar, schijnbaar

1735 présidence nf voorzitterschap, presidentschap

1736 magasin nm winkel; magazijn, opslagplaats un grand magasin: een


warenhuis

1737 commissaire nm commissaris

1738 écrivain nm schrijver

1739 monétaire, adj monetair, munt-


monétaire

1740 ouvrage nm werk

1741 réputation nf reputatie, (goede/slechte) naam

1742 cabinet nm kabinet, praktijk, kantoor;


ministerraad

1743 écart nm spreiding, afstand; afwijking,


verschil

1744 chien nm hond

1745 surveillance nf bewaking, toezicht sous surveillance: onder


bewaking

1746 indispensable, adj onmisbaar, strikt noodzakelijk


indispensable

1747 conversation nf gesprek, conversatie

1748 surface nf oppervlak(te)

1749 féliciter v gelukwensen, feliciteren

1750 sûrement adv zeker, ongetwijfeld; veilig

1751 bombe nf bom

1752 efficacité nf efficiëntie, doeltreffendheid

1753 euro nm euro dix euros: 10 euro

1754 phase nf fase, stadium

1755 confusion nf verwarring; wanorde; vaagheid,


onduidelijkheid

1756 précision nf precisie, nauwkeurigheid,


duidelijkheid

1757 compétence nf competentie, vaardigheid;


bevoegdheid

1758 bilan nm balans, overzicht, eindresultaat


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1759 immense, adj immens, ontzaglijk


immense (groot), enorm

1760 massif, massive adj massaal, op grote schaal;


massief, compact

1761 chute nf val

1762 constant, adj constant, onveranderlijk,


constante voortdurend; standvastig

1763 sain, saine adj gezond sain et sauf: gezond en wel,


ongedeerd

1764 intégrer v integreren, invoegen (in een intégrer à: toegelaten


geheel) worden
s’intégrer à (un groupe):
opgenomen worden

1765 aérien, aérienne adj lucht-; luchtvaart- par voie aérienne: per
vliegtuig

1766 contrairement adv in strijd (met), tegengesteld contrairement à


(aan), in tegenstelling (tot)

1767 pierre nf steen

1768 socialiste, adj socialistisch un socialiste: een socialist


socialiste

1769 fortement adv hard, krachtig, sterk

1770 régulier, régulière adj regelmatig; regulier

1771 boîte nf doos

1772 financer v financieren, bekostigen

1773 théorie nf theorie

1774 hôtel nm hotel

1775 nier v ontkennen, loochenen; niet


erkennen, betwisten

1776 phénomène nm fenomeen, verschijnsel

1777 là-bas adv daar, (daar)ginds

1778 étonner v verwonderen, verbazen s’étonner de quelque


chose: zich over iets
verwonderen

1779 totalité nf totaliteit; totaal, geheel

1780 sort nm lot

1781 accéder (à) v toegang hebben (tot); inwilligen,


toestaan; bereiken

1782 église nf kerk


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1783 récupérer v recupereren, op krachten komen;


terugwinnen, terugkrijgen,
terughalen

1784 doter (de) v uitrusten (met), voorzien (van)

1785 contribution nf bijdrage

1786 profondeur nf diepte

1787 émettre v uitzenden, uitsturen; uitdrukken,


uiten

1788 test nm test

1789 vice-président nm vicepresident

1790 pêche nf vangst, visvangst

1791 découverte nf ontdekking

1792 potentiel, adj potentieel, mogelijk


potentielle

1793 agricole, agricole adj landbouw-

1794 intellectuel, adj intellectueel


intellectuelle

1795 essence nf benzine; essentie, wezen;


extract

1796 pencher v hellen, scheef hangen; neigen


tot, overhellen

1797 artiste nm/nf artiest, kunstenaar

1798 coin nm hoek

1799 tension nf spanning

1800 don nm gift, schenking; gave, talent

UNITÉ 19
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1801 uniforme, uniforme adj gelijkmatig; effen; gelijkvormig, un uniforme: een uniform
uniform

1802 fidèle, fidèle adj trouw être fidèle à: trouw zijn aan

1803 grève nf staking faire (la) grève: staken

1804 achat nm aankoop

1805 mentionner v vermelden

1806 exécution nf uitvoering; executie


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1807 distinguer v onderscheiden

1808 exploiter v ontginnen; uitbaten; uitbuiten

1809 administratif, adj administratief


administrative

1810 effectif, effective adj effectief, eigenlijk, feitelijk les effectifs (nm): het
personeelsbestand

1811 communautaire, adj gemeenschaps-,


communautaire communautair

1812 individuel, adj individueel


individuelle

1813 faciliter v vergemakkelijken,


gemakkelijker maken; mogelijk
maken

1814 original, originale adj origineel; oorspronkelijk

1815 surprise nf verrassing

1816 veiller v waken veiller à: zorgen voor


veiller sur: waken over

1817 dette nf schuld

1818 capitale nf hoofdstad; hoofdletter

1819 maintien nm behoud

1820 chanter v zingen

1821 pension nf uitkering; internaat; pension une pension de retraite:


een pensioenuitkering

1822 revue nf tijdschrift

1823 clore v afsluiten, dichten

1824 neige nf sneeuw

1825 figure nf figuur; gezicht

1826 masse nf massa, hoop en masse: in groten getale

1827 susceptible, adj lichtgeraakt; in staat om, susceptible de


susceptible vatbaar

1828 étroit, étroite adj smal; nauw; bekrompen

1829 goût nm smaak

1830 présentation nf presentatie, voorstelling

1831 régner v regeren; heersen

1832 catastrophe nf ramp, catastrofe

1833 ressortir v duidelijk uitkomen il ressort que: het blijkt dat


ressortir de: blijken uit
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1834 exploitation nf uitbuiting; uitbating; une exploitation agricole:


ontginning; bedrijf een landbouwbedrijf

1835 manifestation nf betoging, demonstratie;


evenement; uiting

1836 dormir v slapen

1837 lit nm bed

1838 bouche nf mond; opening

1839 excuse nf verontschuldiging, excuus;


uitvlucht, smoesje

1840 veille nf vorige dag, dag voordien,


vooravond; (het) waken

1841 content, contente adj tevreden

1842 rassurer v geruststellen

1843 triste, triste adj verdrietig, droevig

1844 latin, latine adj Latijns le latin: Latijn

1845 classique, classique adj klassiek

1846 alliance nf verbond, bondgenootschap,


alliantie; huwelijk; trouwring

1847 préoccupation nf bezorgdheid, bekommernis

1848 trace nf spoor

1849 logement nm woning, verblijf, logement

1850 langage nm taal; taalgebruik

1851 plainte nf (aan)klacht

1852 chaud, chaude adj warm tenir au chaud: warm


houden

1853 taire v verzwijgen se taire: zwijgen

1854 émotion nf emotie, ontroering

1855 judiciaire, judiciaire adj juridisch, gerechtelijk,


rechterlijk

1856 progresser v vooruitgaan, vorderen

1857 secours nm hulp Au secours! Help!

1858 confronter v confronteren, tegenover elkaar


stellen; vergelijken

1859 strict, stricte adj strikt, streng

1860 club nm club

1861 ouvrier nm arbeidskracht, (hand)arbeider


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1862 souffrance nf leed, het lijden

1863 observation nf waarneming; opmerking;


aanmerking

1864 rétablir v herstellen se rétablir: genezen, beter


worden

1865 immeuble nm (flat)gebouw

1866 passion nf passie, hartstocht

1867 rupture nf breuk rupture de contrat:


contractbreuk
en rupture de stock: niet op
voorraad

1868 office nm kantoor, bureau, dienst un office de tourisme:


toeristische dienst

1869 compliquer v ingewikkeld maken,


compliceren, bemoeilijken

1870 assumer v op zich nemen; bewust


accepteren

1871 partiel, partielle adj gedeeltelijk à temps partiel: deeltijds

1872 éprouver v ondervinden, voelen, ervaren;


op de proef stellen

1873 rendez-vous nm afspraak sur rendez-vous: op


afspraak

1874 argument nm argument, bewijs(grond)

1875 planète nf planeet, hemellichaam

1876 maire nm burgemeester

1877 délicat, délicate adj teer, fijngevoelig; netelig,


benard, delicaat

1878 attentat nm aanslag

1879 boire v drinken

1880 richesse nf rijkdom

1881 caisse nf kassa; kist

1882 hasard nm toeval par hasard: per toeval

1883 héros nm held le héros (sans élision)

1884 oreille nf oor

1885 incident nm voorval, incident

1886 café nm café, bar; koffie

1887 annonce nf aankondiging; advertentie


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1888 régulièrement adv regelmatig

1889 pont nm brug

1890 foutre v kunnen stikken, barsten


(informeel)

1891 apercevoir v opmerken

1892 refléter v weerspiegelen, reflecteren

1893 bouger v bewegen

1894 foule nf menigte, massa

1895 chrétien, chrétienne adj christelijk un chrétien, une


chrétienne: een christen

1896 isoler v afzonderen, isoleren

1897 norme nf norm, regel

1898 égalité nf gelijkheid

1899 tenue nf kleding, outfit; houding,


gedrag, manieren

1900 animer v animeren; opwekken

UNITÉ 20
Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1901 statistique nf statistiek

1902 piste nf spoor, baan, piste

1903 préserver v bewaren, beschermen, préserver de: beschermen


behouden tegen

1904 hommage nm eerbetoon, hulde rendre hommage à: eer


bewijzen aan, hulde brengen
aan

1905 inférieur, inférieure adj inferieur, lager, minder,


minderwaardig,
ondergeschikt

1906 match nm match, wedstrijd

1907 pointe nf top, piek, punt à la pointe de la technologie:


hoogtechnologisch

1908 gouvernemental, adj regerings-, van de overheid


gouvernementale

1909 exécuter v uitvoeren, verrichten

1910 tragédie nf tragedie


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1911 distribution nf verdeling, distributie

1912 scandale nm schandaal

1913 irakien, irakienne adj Irakees un Irakien, une Irakienne


(habitant)

1914 chinois, chinoise adj Chinees un Chinois, une Chinoise


(habitant)

1915 bénéfice nm winst

1916 billet nm ticket

1917 choc nm shock, schok

1918 proportion nf proportie, verhouding

1919 canal nm kanaal

1920 briser v breken

1921 destruction nf destructie, afbraak;


verwoesting

1922 reculer v teruggaan; achteruitgaan;


wijken

1923 critère nm criterium

1924 gardien nm verdediger, bewaker,


beschermer

1925 adresse nf adres

1926 réception nf receptie, onthaal

1927 conservateur, adj conservatief


conservatrice

1928 ouais interjection ja, jep (informeel)

1929 transporter v vervoeren

1930 brûler v verbranden; opmaken brûler les étapes: stappen


overslaan

1931 manœuvre nf (be)handeling, besturing, un manoeuvre: een


manœuvre, beweging; handarbeider
schijngevecht, list faire une fausse manœuvre:
een foute beweging maken

1932 monnaie nf munt; kleingeld

1933 transmission nf overdracht, transmissie,


overbrenging, overzetting

1934 quelconque, adj willekeurig; een of andere


quelconque

1935 courrier nm post; koerier


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1936 grandir v groeien, vergroten

1937 élaborer v ontwikkelen; uitwerken

1938 doigt nm vinger

1939 illustrer v toelichten, illustreren

1940 poche nf zak

1941 affronter v het hoofd bieden aan,


trotseren; tegenover elkaar
plaatsen

1942 éclater v barsten, uiteenspatten; éclater de joie: in blijdschap


losbarsten, uitbarsten, uitbarsten
uitbreken; ontploffen

1943 honte nf schande; schaamte

1944 faiblesse nf zwakheid, zwakte

1945 fédération nf federatie, (ver)bond,


vereniging

1946 presser v dringend zijn; drukken, le temps presse: de tijd dringt


duwen; (uit)persen rien ne presse: er is geen
haast bij
presser le citron: een citroen
uitpersen
se presser: zich haasten, zich
verdringen

1947 mêler v (ver)mengen; verwarren; se mêler: zich bemoeien


bijeenbrengen, combineren

1948 bonheur nm geluk, voorspoed; vreugde

1949 formuler v formuleren, uiten,


verwoorden

1950 crier v roepen, gillen, schreeuwen

1951 pauvreté nf armoede

1952 bâtiment nm gebouw

1953 époux nm echtgenoot

1954 médicament nm medicijn, geneesmiddel

1955 firme nf firma

1956 élargir v uitrekken, wijder worden;


verbreden, verruimen,
uitbreiden

1957 électeur nm kiezer

1958 plonger v duiken; onderdompelen

1959 véhicule nm voertuig


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1960 fuir v vluchten

1961 chercheur nm (wetenschappelijk)


onderzoeker

1962 varier v variëren, afwisselen;


verschillen

1963 personnalité nf persoonlijkheid; personaliteit,


belangrijk persoon

1964 inventer v uitvinden

1965 principalement adv voornamelijk, hoofdzakelijk

1966 prudence nf voorzichtigheid

1967 stade nm stadium; stadion

1968 liaison nf (ver)band, verbinding,


samenhang; verhouding

1969 consultation nf raadpleging, consultatie

1970 québécois, adj Quebecs, uit of van Quebec un Québécois, une


québécoise Québécoise (habitant)

1971 ordonner v bevelen; ordenen

1972 bonjour nm goedendag, dag dire/passer le bonjour à


quelqu’un: de groeten
overbrengen aan iemand

1973 morale nf moraal; zedenleer

1974 contester v tegenspreken, twisten;


betwisten, in twijfel trekken

1975 nécessairement adv noodzakelijk

1976 détermination nf vastberadenheid; bepaling;


beslissing

1977 congrès nm congres, bijeenkomst

1978 semblable, adj gelijk, eender, identiek;


semblable dergelijk

1979 préoccuper v bezorgd maken, se préoccuper: zich zorgen


verontrusten, bezig houden maken

1980 dépôt nm het neerleggen, het


deponeren; deposito;
opslagplaats, bewaarplaats

1981 considération nf beschouwing; achting;


overweging

1982 multiplier v vermenigvuldigen

1983 dame nf dame, vrouw


Woord Woordsoort Vertaling Opmerking

1984 joie nf vreugde, blijdschap

1985 durable, durable adj duurzaam

1986 faim nf honger

1987 excuser v verontschuldigen

1988 recommander v aanbevelen

1989 concept nm concept, begrip, idee,


denkbeeld

1990 cerveau nm hersenen; brein; verstand

1991 truc nm truc, handigheid, kunstgreep;


ding, spul

1992 allié, alliée adj geallieerd, verbonden, un allié: een bondgenoot


verwant

1993 scolaire, scolaire adj schools, school-

1994 arabe, arabe adj Arabisch un Arabe, une Arabe


(habitant)

1995 diffuser v uitzenden, verspreiden

1996 budgétaire, adj budgettair, begrotings-, van


budgétaire de begroting

1997 inquiétant, adj verontrustend, zorgwekkend


inquiétante

1998 inclure v insluiten, invoegen,


bijvoegen

1999 style nm stijl

2000 combler v (op)vullen, dichten

Vous aimerez peut-être aussi